Ministerieel besluit tot benoeming van de leden van de Commissie voor de erkenning van ambulancepersoneel voor het vervoer van niet-spoedeisende patiënten

MINISTERIE VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP

8 OKTOBER 2020. - Ministerieel besluit tot benoeming van de leden van de Commissie voor de erkenning van ambulancepersoneel voor het vervoer van niet-spoedeisende patiënten

De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie, Wetenschappelijk Onderzoek, Universitaire Ziekenhuizen, Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Jeugd, Sport en de Promotie van Brussel, Gelet op de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van beroepen in de gezondheidszorg;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 oktober 2016 tot vaststelling van de procedure voor de erkenning van beoefenaars van paramedische beroepen, artikel 4;

Overwegende dat ambulancepersoneel voor het niet-spoedeisende patiëntenvervoer zich heeft aangeboden naar aanleiding van de oproep tot het indienen van kandidaturen die in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt;

Overwegende dat de Algemene Raad van het Onderwijs voor Sociale Promotie heeft voorgesteld leerkrachten op te leiden voor het beroep van ambulancepersoneel voor het niet-spoedeisende patiëntenvervoer;

Overwegende dat de in artikel 1 bedoelde leden voldoen aan de voorwaarden van artikel 4 van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 oktober 2016;

Gelet op het decreet van 03 april 2014 ter bevordering van een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan de raadplegingsorganen;

Overwegende dat het passend is de werkende en plaatsvervangende leden van de Commissie voor de erkenning van ambulancepersoneel voor het vervoer van niet-spoedeisende patiënten te benoemen, Besluit :

Artikel 1.De volgende personen worden benoemd tot lid van de Commissie voor de erkenning van ambulancepersoneel voor het vervoer van niet-spoedeisende patiënten:1° als beroepsbeoefenaars bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 oktober 2016 tot vaststelling van de procedure voor de erkenning van beoefenaars van paramedische beroepen:

Werkende leden

Plaatsvervangende leden

De heer Laurent DEGIMBRE

De heer Mikael ELIOT

De heer Michaël BUTACIDE

De heer Mark VERMEIRE

2° als leden die een hogere opleiding geven die leidt tot het diploma dat vereist is voor de uitoefening van voor het beroep van ambulancepersoneel voor het niet-spoedeisende patiëntenvervoer, bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, van hetzelfde besluit:

Werkende leden

Plaatsvervangende leden

De heer Eric FOULON

Mevrouw Christiane CAMPI

De heer Léon ISTAS

De heer Steve DURBECQ

De heer Thierry BRUGNEAUX

De heer Philippe LEMOINE

Art.2. De leden van de Commissie worden benoemd voor een periode van vier jaar, die ingaat op de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het wordt bekendgemaakt.

Brussel, 8 oktober 2020.

Voor de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie, Wetenschappelijk Onderzoek, Universitaire Ziekenhuizen, Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Jeugd, Sport en de Promotie van Brussel, V. GLATIGNY


Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 over het niet-dringend liggend ziekenvervoer, wat betreft de vergunnings- en machtigingsvoorwaarden en de vergunningsplicht

VLAAMSE OVERHEID

20 NOVEMBER 2020. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, wat betreft de vergunningsvoorwaarden, de machtigingsvoorwaarden en de ingangsdatum van de vergunningsplicht

Rechtsgronden Dit besluit is gebaseerd op: - het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, artikel 6, 8 en 12.

Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De onafhankelijke commissie NDLZ heeft, wat betreft de aanpassing van de vergunningsvoorwaarden, gunstig advies gegeven op 15 september 2020. - De Inspectie van Financiën heeft gunstig advies gegeven op 24 september 2020. - De Raad van State heeft advies 68.168/3 gegeven op 4 november 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad Van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Motivering Dit besluit is gebaseerd op de volgende motieven - Op 1 januari 2021 gaat de vergunningsplicht voor niet-dringend liggend ziekenvervoer in. Om een vergunning te verkrijgen, moeten de dienst en de ziekenwagens van de aanvrager gecontroleerd worden door een gemachtigde controleorganisatie. Om die machtiging te verkrijgen, is momenteel onder meer een specifieke BELAC-accreditatie vereist.

Daarover beschikt maar één controleorganisatie. - Om minstens een tweede controleorganisatie te kunnen machtigen controles uit te voeren voor de vergunningsplicht in werking treedt, is het aangewezen om elke organisatie die gecertificeerd is om accreditatieactiviteiten uit te oefenen (en voldoet aan de bijkomende voorwaarden van artikel 35) toe te laten om gemachtigd te worden. Dat vereist een aanpassing van artikel 35, § 2, van het uitvoeringsbesluit. - In het beste scenario zou het aangepaste besluit eind november 2020 van kracht zijn. Een termijn van één maand om nog een nieuwe controleorganisatie te machtigen, controles te organiseren en een vergunning te verkrijgen, is niet realistisch. Daarom is een nieuw uitstel van de vergunningsplicht met zes maanden (tot 1 juli 2021) onvermijdelijk. Dat vereist een aanpassing van artikel 41 van het uitvoeringsbesluit. Er wordt wel voorzien in een overgangsmaatregel zodat de diensten die al vergund zijn, niet benadeeld worden. - Met dit besluit wordt ook de vereiste kwalificatie voor het uitvoeren van niet-dringend ziekenvervoer aangepast, zodat ook andere beoefenaars van een gezondheidszorgberoep dan ambulanciers niet-dringend patiëntenvervoer die gemachtigd zijn om de technische prestaties uit te voeren waarvoor een ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer gemachtigd is, toe te laten om het niet-dringend patiëntenvervoer uit te voeren. Dat vereist een aanpassing van artikel 7 en 14 van het uitvoeringsbesluit.

Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding.

Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:

Artikel 1.In artikel 7, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 november 2019, worden de woorden "van de ambulanciers niet-dringend patiëntenvervoer" opgeheven.

Art. 2.Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 november 2019, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 14.Elk patiëntenvervoer met een ziekenwagen niet-dringend liggend ziekenvervoer vereist de aanwezigheid van twee personen, die ofwel ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer zijn ofwel een andere gezondheidszorgbeoefenaar die gemachtigd is om de technische prestaties van de ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer uit te voeren.

Eén van de in het eerste lid vermelde personen, die de werking van de ziekenwagen en het daarin aanwezige materiaal kent, is aanwezig in de sanitaire cel, om het permanent toezicht op de patiënt te verzekeren.".

Art. 3.In artikel 35, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: "1° ze is gecertificeerd om accreditatieactiviteiten uit te voeren;";2° punt 2° wordt opgeheven.

Art. 4.In artikel 41, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2020, wordt de datum "1 januari 2021" vervangen door de datum "1 juli 2021".

Art. 5.De duur van de vergunning van diensten en ziekenwagens die op de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad vergund zijn, wordt verlengd met een termijn die gelijk is aan de termijn tussen de aanvangsdatum van de voormelde vergunning en de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 6.De Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheids- en woonzorg, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 20 november 2020.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding, W. BEKE


Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer

VLAAMSE OVERHEID

8 FEBRUARI 2019. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, artikel 6, 7, 8, 12;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 mei 2018;

Gelet op advies 64.336/3 van de Raad van State, gegeven op 30 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit :HOOFDSTUK1. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:1° administrateur-generaal: de administrateur-generaal van het agentschap;2° agentschap: het agentschap Zorg en Gezondheid, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap "Zorg en Gezondheid";3° decreet van 18 mei 2018: het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer;4° dienst: een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer als vermeld in artikel 2, 1°, van hetdecreet van 18 mei 2018;5° gemengde werkgroep opleiding: de werkgroep, vermeld in artikel 5, § 2, van het decreet van 18 mei 2018;6° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;7° onafhankelijke commissie: de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 5, § 1, van hetdecreet van 18 mei 2018;HOOFDSTUK2. - Bijkomende vergunningsvoorwaardenAfdeling 1. - Algemene bepaling

 

Art. 2.Om te worden vergund en vergund te blijven, voldoet de dienst naast de vergunningsvoorwaarden vermeld in artikel 3 van het decreet van 18 mei 2018 ook aan de bijkomende vergunningsvoorwaarden in dit hoofdstuk.Afdeling 2. - De dienst niet-dringend liggend ziekenvervoer

 

Art. 3.Een dienst beschikt minimaal over één vergunde ziekenwagen niet-dringend liggend ziekenvervoer.

Art. 4.De dienst stelt een medisch verantwoordelijke aan. De medisch verantwoordelijke is een arts die de volgende taken heeft:1° de procedures voor medische handelingen en hygiënische maatregelen voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer opstellen en valideren;2° toezicht houden op de inhoud en frequentie van de permanente vorming van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer;3° de ontsmettingsmiddelen, vermeld in artikel 19, 27°, en de decontaminatiemiddelen, vermeld in artikel 19, 28°, waarmee de dienst werkt, bepalen;4° interne audits organiseren om na te gaan of de opgestelde procedures worden nageleefd en, in voorkomend geval, de vastgestelde problemen oplossen.Een arts kan voor verschillende diensten de functie van medisch verantwoordelijke opnemen.

Art. 5.De dienst stelt een algemeen verantwoordelijke aan die de volgende opdrachten heeft:1° erop toezien dat alle activiteiten van de dienst beantwoorden aan de vergunningsvoorwaarden van dit besluit;2° het register bijhouden met alle verbintenissen tussen de dienst en de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer die aan de dienst verbonden zijn;3° het register bijhouden met de medische attesten van rijgeschiktheid en alle opleidingen en bijscholingen van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer die aan de dienst verbonden zijn;4° het register met alle standplaatsen bijhouden;5° het register bijhouden met alle voertuigen met daarin per voertuig een kopie van het inschrijvingsbewijs, het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs, het geldige keuringsbewijs en een document waaruit blijkt op welke wijze de aansprakelijkheid ten aanzien van de patiënt verzekerd is;6° het register bijhouden met, per rit, de identiteitsgegevens van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer, alsook van de patiënt die is vervoerd;7° het klachtenregister bijhouden;8° toezicht houden op de kwaliteit van het ziekenvervoer, inclusief de klachtbehandeling;9° de conformiteit van de ziekenwagens, de uitrusting en de opleiding en bijscholing van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer met de vergunningsvoorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, controleren.

Art. 6.De personeelsleden van de dienst zijn deskundig, voorkomend, beleefd en behulpzaam tegen de patiënt.

De interventiekledij van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer mag alleen bestaan uit de volgende kleuren: geel, conform EN 20471, en enamel blauw, pantone 18-4733 TCX. De interventiekledij kan de volgende onderdelen bevatten:1° een jas;2° een broek;3° een T-shirt of polo;4° een kazuifel.De ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer mag zelf bepalen welke combinatie hij draagt, zolang de kledij voldoet aan EN ISO 20471:2013 zichtbaarheid klasse 3.

In het derde lid wordt verstaan onder zichtbaarheid klasse 3: de mate van zichtbaarheid, vermeld in de Europese norm 20471 en ISO 20471:2013 betreffende hoge zichtbaarheidskleding.

Op de kledij van de ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer bevindt zich een zilvergrijze "Star of Life" met een grootte van 75 mm op 75 mm op de rechterborst en 150 mm op 150 mm centraal op de rugzijde.

De ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer:1° kunnen een gesprek in het Nederlands voeren met een Nederlandstalige patiënt;2° begeleiden de patiënt van de verblijfplaats naar de afgesproken plaats en terug als dat zo is afgesproken;3° verrichten de noodzakelijke administratie binnen de voorwaarden van hun vervoersopdracht.

Art. 7.Er mag altijd een naaste of mantelzorger van de patiënt meerijden als de patiënt wordt getransporteerd. Dat leidt niet tot bijkomende kosten als die persoon geen extra zorgaandacht van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer vraagt.

In het eerste lid wordt verstaan onder:1° mantelzorger: een mantelzorger als vermeld in artikel 2, 7°, van het decreet van 24 juni 2016houdende de Vlaamse sociale bescherming;2° naaste: de echtgenoot van de niet-overleden patiënt, de persoon die met hem samenleeft en met hem een duurzame affectieve relatie heeft, een bloedverwant in opgaande of neerdalende lijn, een broer of zus, alsook een andere persoon die hem bijstaat.

Art. 8.De dienst is alle dagen, behalve op zaterdag, zon- en feestdagen, minstens van 6 tot 20 uur bereikbaar voor aanvragen van patiëntenvervoer en om patiëntenvervoer te verrichten.

Structurele afwijkingen op de bepaling in het eerste lid kunnen alleen als dit door de dienst tijdig en breed bekend wordt gemaakt.

De dienst treft alle nodige maatregelen om in 80% van de opdrachten voor een heenrit de patiënt maximaal 30 minuten te laten wachten en voor een terugrit maximaal 45 minuten ten opzichte van het tijdstip dat bij de aanvraag is afgesproken. Als dat niet mogelijk is, communiceert de dienst dat op proactieve wijze aan de patiënt of de aanvrager. In elk geval communiceert de dienst bij elke aanvraag tot vervoer aan de aanvrager de vermoedelijke aankomsttijd bij de patiënt.

Art. 9.§ 1. Aan iedere patiënt of aanvrager wordt, bij de aanvraag van het ziekenvervoer, het tarief dat bij de dienst gangbaar is, meegedeeld, met inbegrip van de tarieven die worden gehanteerd voor extra dienstverlening en het maximumtarief. Daarbij worden altijd de forfaitaire kosten met het aantal inbegrepen kilometers, de kosten voor bijkomende kilometers, de kosten voor extra dienstverlening en de berekeningswijze van de kilometers vermeld.

Bij de aanvraag van het ziekenvervoer wordt, op basis van eenvoudige en voorspelbare variabelen, een raming gemaakt van de totale te verwachten kosten voor de patiënt. Die raming bevat de forfaitaire kosten, de berekende te factureren kilometers op basis van de vermoedelijk af te leggen kilometers en eventuele supplementen. Voor de berekening van de tegemoetkoming van de verzekering van de patiënt verwijst men door naar de verzekeringsorganisatie van de patiënt. § 2. De patiënt ontvangt van de dienst één duidelijk controleerbare factuur. De factuur bevat minstens de volgende gegevens:1° de identificatie van de dienst met vermelding van de rechtspersoon of de maatschappelijke zetel en het rekeningnummer;2° het factuurnummer en de -datum;3° de datum waarop het vervoer heeft plaatsgevonden;4° de identificatie van de patiënt;5° het tarief per kilometer;6° het aantal afgelegde en gefactureerde kilometers;7° het bedrag dat de patiënt effectief moet betalen en dat, als dat van toepassing is, opgesplitst is in: a) de vervoerskosten;b) de kosten voor farmaceutische noodzakelijke verstrekkingen;8° de betalingsvoorwaarden met onder meer een maximumpercentage van schadebeding of interesten in geval van niet-betaling binnen de vooropgestelde termijn.Betaling in cash wordt beperkt en is alleen mogelijk als de ontvangende ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer het bedrag onmiddellijk int bij het vervoer. Hij overhandigt dan een betalingsbewijs aan de patiënt waarop hij het betaalde bedrag vermeldt. Op de factuur wordt het cash ontvangen bedrag achteraf ook duidelijk vermeld.

Art. 10.De dienst beschikt over een procedure voor hygiënische maatregelen. Die procedure regelt minstens:1° de reiniging en decontaminatie van de ziekenwagen en het materiaal dat opnieuw wordt gebruikt;2° het vervoer van besmette patiënten;3° de afvalbehandeling;4° de hygiëne van de ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer en zijn kledij.In de ziekenwagen geldt voor personeel en patiënten altijd een algemeen rookverbod en een algemeen alcohol- en drugsverbod.

Art. 11.De dienst beschikt over een procedure voor de identificatie en de veiligheid van de patiënt tijdens het ziekenvervoer.

Art. 12.De dienst vermeldt bij individuele communicatie met de patiënt tot wie hij zich kan richten als hij klachten heeft.

De dienst beschikt over een procedure voor klachtenbehandeling. Met het oog op klachtenbehandeling kan het uur en de plaats van vertrek en aankomst voor iedere rit worden geobjectiveerd. De klachtenprocedure is onderdeel van het kwaliteitssysteem van de dienst en bestaat minstens uit:1° de registratie van de klacht;2° de registratie van het type van de klacht;3° het onderzoek naar de gegrondheid van de klacht;4° de correctieve maatregelen die genomen worden naar aanleiding van de klacht;5° de communicatie over de klacht met de betrokkene die de klacht heeft ingediend;6° de verdere stappen die kunnen worden genomen als de klachtbehandeling voor de melder van de klacht geen afdoende resultaat heeft opgeleverd.

Art. 13.De dienst is in orde met de sociale zekerheidsbijdragen en de belastingen.

De dienst sluit een afdoende burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor de patiënt met betrekking tot de uitbating.Afdeling 3. - De ziekenwagen niet-dringend liggend ziekenvervoer

 

Art. 14.De ziekenwagen wordt gedurende het volledige transport van de patiënt bemand door twee ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer.

Een ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer begeleidt de patiënt in de sanitaire cel van de ziekenwagen.

Art. 15.De ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer is houder van het certificaat van een opleiding eerste hulp van minstens 24 uur, tenzij hij zich kan beroepen op eerder verworven kwalificaties. Dat certificaat is op het moment waarop hij de functie opneemt, niet ouder dan drie jaar. Een organisatie die bekrachtigd is door de gemengde werkgroep opleiding, reikt het certificaat uit. De lijst van de bekrachtigde organisaties wordt gepubliceerd op de website van het agentschap.

Art. 16.De ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer is houder van het brevet van hulpverlener-ambulancier, vermeld in artikel 6ter, § 2, van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening.

Art. 17.In elke ziekenwagen worden de tarieven en maximumtarieven duidelijk zichtbaar geafficheerd.

Art. 18.De ziekenwagen heeft alleen de uiterlijke kenmerken, vermeld in het tweede tot en met het achtste lid.

De basiskleur van de ziekenwagen is wit.

De sectorale kleuren geel en groen worden aangebracht in retroreflecterend materiaal (klasse 2) in een dubbele rij van vierkante blokken (zijde 100 mm) afwisselend fluorescerend geel of groen en groen, evenwijdig aan het grondoppervlak op een hoogte waarbij de bovenrand van de bovenste rij blokken overeenkomt met de gemiddelde hoogte van de onderrand van het venster van de voordeur.

De ziekenwagen is aan beide zijkanten voorzien van witte contourmarkering van 50 millimeter breed in retroreflecterend materiaal.

Op de achterkant van de ziekenwagen wordt een visgraatmotief aangebracht van aan de onderste rand van het voertuig tot een hoogte die overeenstemt met de bovenste rand van de dubbele rij blokken. Het visgraatmotief wordt aangebracht in retroreflecterend materiaal van 100 mm breedte, afwisselend in de kleuren fluorescent geel of groen en fluorescent oranje.

De aanduiding `ambulance' wordt aangebracht in rood retroreflecterend materiaal op de achterkant van het voertuig.

Op de achterkant van de ziekenwagen staat in de rechterbenedenhoek van het voertuig het unieke identificatienummer van de vergunning die het agentschap heeft verleend. Het unieke identificatienummer wordt voorafgegaan door het logo voor niet-dringend liggend ziekenvervoer.

Optioneel kunnen de volgende uiterlijke kenmerken worden aangebracht op de ziekenwagen:1° op de zijkant van de ziekenwagen kan: a) net boven de dubbele rij blokken de naam van de dienst vermeld worden;b) binnen een vlak van 400 mm op 400 mm het logo van de ziekenwagendienst vermeld worden;2° op de achterkant van de ziekenwagen kan het telefoonnummer van de ziekenwagendienst vermeld worden;3° op de voorkant van de ziekenwagen kan het telefoonnummer van de ziekenwagendienst vermeld worden.

Art. 19.De ziekenwagen is ten minste uitgerust met:1° een hoofdbrancard of een hoofdbrancard op onderstel met matras en drie riemen, die minstens het bekken en de schouders van de patiënt kan fixeren;2° een schepbrancard of equivalent;3° een draagstoel;4° twee zitplaatsen om een persoon comfortabel en veilig te vervoeren.Alle zitplaatsen zijn uitgerust met hoofdsteunen, rugleuningen en veiligheidsgordels;5° een draagzeil, transfermatras of patiëntslide;6° een zuurstofvoorraad van ten minste 250 liter die bestaat uit de volgende zuurstofflessen: a) een vaste zuurstoffles van ten minste 2000 liter, of het equivalent daarvan, met reduceerventiel, debietregelaar met regelkraan die een maximumdebiet van minstens 15 liter per minuut mogelijk maakt;b) een draagbare zuurstoffles van ten minste 400 liter met reduceerventiel, debietregelaar met regelkraan die een maximumdebiet van minstens 15 liter per minuut mogelijk maakt;7° een manuele beademingsballon met zuurstofaansluiting en zuurstofreservoir met een gezichtsmasker voor volwassenen en een gezichtsmasker voor kinderen;8° zuurstofmaskers voor verhoogde zuurstofconcentratie voor volwassenen;9° zuurstofmaskers voor verhoogde zuurstofconcentratie voor kinderen;10° zuurstofbrillen voor volwassenen;11° zuurstofbrillen voor kinderen;12° een draagbaar manueel aspiratietoestel met aspiratiesondes van minstens volgende maten: a) 8 CH;b) 12 CH;c) 14 CH;13° een CE-goedgekeurde geautomatiseerde externe defibrillator type 1 of hoger, met elektroden voor volwassenen;14° dekens;15° hygiënische bescherming van de brancard, zoals textiel- of wegwerplakens;16° een decontamineerbaar hoofdkussen;17° reinigings- en decontaminatiemateriaal om na het vervoer van een besmette patiënt de ziekenwagen te decontamineren;18° ontsmettende handgel;19° niet-steriele wegwerphandschoenen;20° wegwerpnierbekkens;21° een vuilnisbakje;22° een container voor scherpe voorwerpen en naalden;23° steriele kompressen van minstens 7,5 cm op 7,5 cm;24° absorberende verbanden van 20 cm op 10 cm;25° elastische verbanden van verschillende breedte;26° een brede rol pleister;27° ontsmettingsmiddel voor levend weefsel in unidoseverpakking;28° decontaminatiemiddel voor inert materiaal;29° een verbandschaar;30° een beschermset voor besmettelijke ziekten, die bestaat uit een beschermingspak, een beschermbril, chirurgische maskers en FFP2-maskers;31° een bedpan met deksel;32° een onbreekbaar of wegwerp urinaal;33° wegwerpzakdoekjes;34° wegwerphanddoekjes;35° een communicatiemiddel zoals een gsm of een mobiele zender - ontvanger;36° een zak om besmet materiaal op te bergen.HOOFDSTUK3. - VergunningsprocedureAfdeling 1. - Voorlopige vergunning en vergunning

 

Art. 20.Een dienst die een vergunning voor niet-dringend liggend ziekenvervoer wil verkrijgen, dient daarvoor een vergunningsaanvraag in bij het agentschap en vraagt een controle aan bij een gemachtigde controleorganisatie.

Bij een aanvraag tot controle zijn al de volgende documenten gevoegd:1° een nota met de vermelding van de maatschappelijke zetel van de dienst, de naam van de medisch verantwoordelijke, vermeld in artikel 4, en de naam van de algemeen verantwoordelijke, vermeld in artikel 5.De medisch verantwoordelijke en de algemeen verantwoordelijke ondertekenen die nota;2° een lijst met het aantal ziekenwagens en de standplaats ervan;3° een beschrijvende nota waarin wordt vermeld op welke wijze voldaan is aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2.Als het dossier onvolledig is, deelt de gemachtigde controleorganisatie dat mee aan de aanvrager, met vermelding van de ontbrekende gegevens, binnen een maand nadat ze het dossier heeft ontvangen.

Art. 21.Uiterlijk binnen een maand nadat ze een ontvankelijk dossier heeft ontvangen, controleert de gemachtigde controleorganisatie, op basis van het eisenkader dat het agentschap heeft opgesteld, na advies van de onafhankelijke commissie, of de dienst en de ziekenwagens niet-dringend liggend ziekenvervoer die tot de dienst behoren, voldoen aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4.

In het eisenkader, vermeld in het eerste lid, zijn de te controleren vergunningsvoorwaarden vertaald naar concrete en objectieve vaststellingen. Het eisenkader wordt gepubliceerd op de website van het agentschap. Het agentschap bepaalt voor elk van de vergunningsvoorwaarden, vermeld in het eisenkader, na advies van de onafhankelijke commissie, de waarde op basis waarvan het oordeel, vermeld in artikel 22, moet worden gegeven.

De ziekenwagendienst wordt ter plaatse gecontroleerd. De ziekenwagens worden steekproefsgewijs gecontroleerd. De grootte van de steekproef bedraagt 10% van het aantal ziekenwagens van de ziekenwagendienst, met een minimum van drie en een maximum van tien. De steekproef bevat ziekenwagens die at random door de gemachtigde controleorganisatie zijn geselecteerd. De gemachtigde controleorganisatie kan op het moment van de controle beslissen dat de steekproef wordt uitgebreid.

In dat geval motiveert ze die beslissing in het verslag, vermeld in artikel 22.

De dienst stelt aan de gemachtigde controleorganisatie alle gegevens ter beschikking die voor de controle noodzakelijk zijn, en de dienst verleent de toegang tot de dienst en alle ziekenwagens om de controle te laten uitvoeren.

Art. 22.Binnen een maand na de controle maakt de gemachtigde controleorganisatie een omstandig verslag, volgens een model dat het agentschap heeft bepaald, na advies van de onafhankelijke commissie.

In het verslag wordt het oordeel over de dienst en iedere gecontroleerde ziekenwagen vermeld. Het oordeel is gunstig, gunstig met voorbehoud of ongunstig.

Het verslag wordt naar de dienst gestuurd met een kopie naar het agentschap.

Art. 23.§ 1. Onder voorbehoud van het uitvoeren van een bijkomende controle, vermeld in artikel 30, beslist het agentschap over de vergunningsaanvraag uiterlijk een maand nadat het verslag, vermeld in artikel 22, werd ontvangen. Als er een bijkomende controle wordt uitgevoerd, beslist het agentschap binnen een maand nadat het agentschap het verslag van de bijkomende controle, vermeld in artikel 30, heeft ontvangen.

Een positieve vergunningsbeslissing vermeldt de begin- en einddatum van de voorlopige vergunning of de vergunning.

Een vergunning is maximaal zes jaar geldig.

Een voorlopige vergunning geldt voor zes maanden en is twee keer met telkens maximaal zes maanden verlengbaar. § 2. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling van de ziekenwagens en een gunstige beoordeling met voorbehoud van de dienst bevat, bezorgt het agentschap een voorlopige vergunning van de dienst en een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopige uniek identificatienummer voor alle ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30, anders beslist. § 3. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling van de dienst en een gunstige beoordeling met voorbehoud voor een of meer ziekenwagens van die dienst bevat, bezorgt het agentschap een voorlopige vergunning voor de dienst en een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopig uniek identificatienummer voor alle ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30, anders beslist.

Vanaf het moment dat één ziekenwagen in de steekproef als gunstig met voorbehoud wordt beoordeeld, worden alle ziekenwagens van de ziekenwagendienst als gunstig met voorbehoud beschouwd.

Na een gunstige beoordeling met voorbehoud heeft de dienst drie maanden de tijd om de vastgestelde tekorten weg te werken. Uiterlijk binnen drie maanden nadat de dienst het verslag, vermeld in artikel 22, heeft ontvangen, vraagt hij een tweede controle aan bij de gemachtigde controleorganisatie die de voorgaande controle heeft uitgevoerd. In de aanvraag vermeldt de dienst op welke wijze de vastgestelde tekortkomingen zijn weggewerkt. Uiterlijk binnen een maand nadat de controleorganisatie de tweede aanvraag tot controle heeft ontvangen, controleert ze of de vastgestelde tekortkomingen op afdoende wijze zijn weggewerkt. Binnen een maand na de controle maakt de controleorganisatie een verslag als vermeld in artikel 22. Dat verslag wordt naar de dienst gestuurd met een kopie naar het agentschap. § 4. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling bevat van de dienst en van de ziekenwagens die aan de dienst verbonden zijn, bezorgt het agentschap een vergunning met bijbehorend uniek identificatienummer van de ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30, anders beslist. § 5. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een ongunstige beoordeling of een derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud bevat, bezorgt het agentschap aan de dienst een voornemen tot weigering van vergunning voor de dienst en voor alle ziekenwagens die aan de dienst verbonden zijn, tenzij de administrateur-generaal op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30, anders beslist. De verleende vergunning blijft geldig zolang de bezwaartermijn, vermeld in artikel 24, eerste lid, loopt of, als een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend, tot de datum van de definitieve beslissing over de aangevraagde vergunning.

Vanaf het moment dat één ziekenwagen in de steekproef als ongunstig wordt beoordeeld, worden alle ziekenwagens van de ziekenwagendienst als ongunstig beschouwd. In dat geval kan de ziekenwagendienst ervoor kiezen dat de steekproefsgewijze controle wordt vervangen door een controle van iedere ziekenwagen die tot de ziekenwagendienst behoort.

In het voornemen tot weigering van vergunning, vermeld in het eerste lid, worden de mogelijkheid en de nadere regels om een bezwaarschrift in te dienen vermeld.

Art. 24.Op straffe van onontvankelijkheid kan de dienst tot uiterlijk dertig dagen nadat hij het voornemen, vermeld in artikel 23, § 5, heeft ontvangen, met een aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift bij het agentschap indienen. Hij kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

Binnen een maand nadat het agentschap het gemotiveerde bezwaarschrift heeft ontvangen, bezorgt het agentschap het bezwaarschrift, het voornemen tot weigering en het verslag, vermeld in artikel 23, § 3, derde lid, aan de onafhankelijke commissie voor advies. De onafhankelijke commissie behandelt het bezwaar conform de werkwijze, vermeld in het huishoudelijk reglement. Binnen twee maanden nadat de onafhankelijke commissie een bezwaarschrift heeft ontvangen, formuleert ze een advies aan de administrateur-generaal.

Art. 25.Binnen twee maanden nadat de administrateur-generaal het advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 24, heeft ontvangen, of, als het advies hem niet bereikt binnen de termijn, vermeld in artikel 24, binnen een maand nadat die termijn verstreken is, wordt de voorlopige vergunning, vermeld in artikel 23, § 2, of de voorlopige vergunning, vermeld in artikel 23, § 3, of de vergunning, vermeld in artikel 23, § 4, verleend, of wordt de beslissing om de vergunning te weigeren, met een aangetekende zending aan de dienst betekend.

Als het advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 24, tweede lid, ontbreekt, kan de administrateur-generaal geen beslissing nemen zonder dat hij de dienst heeft gehoord, als die daarom heeft verzocht in zijn bezwaarschrift. De termijn, vermeld in het eerste lid, wordt in dat geval met een maand verlengd.

Als de administrateur-generaal van oordeel is dat het advies van de onafhankelijke commissie niet kan worden gevolgd, beslist de minister.

Art. 26.Als de dienst geen bezwaarschrift als vermeld in artikel 24, heeft ingediend binnen dertig dagen nadat hij het voornemen tot weigering van vergunning heeft ontvangen, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van de administrateur-generaal geacht van rechtswege een weigeringsbeslissing te zijn.

Het agentschap brengt de dienst binnen een maand nadat de termijn, vermeld in het eerste lid, verstreken is met een aangetekende zending op de hoogte. Het bezorgt een kopie van die brief aan de onafhankelijke commissie.

Art. 27.Het agentschap publiceert op zijn website een lijst van voorlopig vergunde en vergunde diensten niet-dringend liggend ziekenvervoer, hun ziekenwagens met bijbehorende uniek identificatienummers, en de begin- en einddatum van de vergunningen.Afdeling 2. - Verlenging van vergunning

 

Art. 28.§ 1. Een dienst die een verlenging van een vergunning voor niet-dringend liggend ziekenvervoer wil verkrijgen, dient daarvoor uiterlijk zes maanden voor de lopende vergunning verstreken is, een verlengingsaanvraag in bij het agentschap en een aanvraag tot controle bij een gemachtigde controleorganisatie.

Bij een aanvraag tot controle zijn de documenten, vermeld in artikel 20, tweede lid, gevoegd als er veranderingen zijn doorgevoerd sinds de laatste controle. § 2. Voor het einde van de periode van de lopende vergunning wordt de procedure, vermeld in artikel 21, 22 en 23, § 1, doorlopen. § 3. Als er een gunstige beoordeling is, wordt de vergunning met bijbehorende uniek identificatienummer van de ziekenwagens verlengd.

Het agentschap past de einddatum aan van de vergunning van de dienst en de ziekenwagens die aan de dienst verbonden zijn, en neemt de dienst op in de lijst van vergunde diensten niet-dringend liggend ziekenvervoer op de website van het agentschap. § 4. Als er geen gunstige beoordeling is, deelt het agentschap de dienst een voornemen tot weigering van verlenging van de vergunning mee, met vermelding van de mogelijkheid en de nadere regels om een bezwaarschrift in te dienen.

Artikel 24, 25 en 26 zijn van overeenkomstige toepassing.Afdeling 3. - Aanpassing van vergunning

 

Art. 29.§ 1. Als een ziekenwagen van een vergunde dienst definitief buiten dienst wordt gesteld, meldt de dienst dat binnen een maand aan het agentschap.

Het agentschap zet de vergunning van het voertuig in kwestie stop. Het agentschap schrapt de ziekenwagen van de lijst van vergunde diensten niet-dringend liggend ziekenvervoer, zoals gepubliceerd op de website van het agentschap. § 2. Een vergunde dienst die een bijkomende ziekenwagen in dienst wil stellen of een vergunde ziekenwagen wil vervangen, dient daarvoor een vergunningsaanvraag in bij het agentschap en vraagt een controle van die ziekenwagen aan bij een gemachtigde controleorganisatie.

Binnen vijftien dagen nadat de gemachtigde controleorganisatie de aanvraag ontvangen heeft, controleert ze het voertuig in kwestie.

Binnen vijftien dagen na de controle maakt de gemachtigde controleorganisatie een verslag. In het verslag wordt een conclusie van de beoordeling vermeld. Die conclusie is gunstig, gunstig met voorbehoud of ongunstig. Dat verslag wordt naar de dienst en naar het agentschap gestuurd. § 3. Als er een gunstige beoordeling met voorbehoud is, bezorgt het agentschap een voorlopige vergunning voor het voertuig in kwestie.

Artikel 23, § 3, is van overeenkomstige toepassing. § 4. Als er een ongunstige beoordeling is, bezorgt het agentschap een voornemen tot weigering van vergunning voor het desbetreffende voertuig. Artikel 23, § 5, artikel 23, 34 en 35 zijn van overeenkomstige toepassing. § 5. Als er een gunstige beoordeling is, bezorgt het agentschap een vergunning van het voertuig in kwestie met bijbehorend uniek identificatienummer van de ziekenwagen aan de dienst. De vergunning voor het bijkomende voertuig vermeldt de begin- en einddatum. Het agentschap vermeldt de vergunning voor het bijkomende voertuig, met bijbehorend uniek identificatienummer, op de lijst van vergunde diensten niet-dringend liggend ziekenvervoer, zoals gepubliceerd op de website van het agentschap.

De dienst mag in geen geval de bijkomende ziekenwagen in gebruik nemen vóór de begindatum van de vergunning voor het bijkomende voertuig. De vergunning voor het bijkomende voertuig is geldig tot de einddatum van de lopende vergunning van de dienst.Afdeling 4. - Bijkomende controle

 

Art. 30.Het agentschap kan op verzoek van de onafhankelijke commissie of op eigen initiatief altijd een controle op de naleving van de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4, bevelen door een gemachtigde controleorganisatie. De controle kan aangekondigd of onaangekondigd uitgevoerd worden.

Zorginspectie kan controles uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 19 januari 2018 houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid.

In het tweede lid wordt verstaan onder Zorginspectie: de Zorginspectie, vermeld in artikel 3, § 2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.Afdeling 5. - Intrekking van vergunning

 

Art. 31.§ 1. Als de dienst niet langer voldoet aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 1, kan het agentschap de dienst met een aangetekende zending aanmanen om binnen de drie maanden al zijn verplichtingen na te komen. De aanmaning vermeldt de periode en de voorwaarden die vervuld moeten zijn om de intrekking van de vergunning te voorkomen.

Als, ondanks de aanmaning, de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd, wordt de vergunning voor de dienst ingetrokken. § 2. Als een ziekenwagen van een dienst niet langer voldoet aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, kan het agentschap de dienst met een aangetekende zending aanmanen om binnen drie maanden al zijn verplichtingen na te komen. De aanmaning vermeldt de periode en de voorwaarden die vervuld moeten zijn om de intrekking van de vergunning te voorkomen.

Als, ondanks de aanmaning, de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd, wordt de vergunning voor de ziekenwagen in kwestie ingetrokken.

Art. 32.Het voornemen om de vergunning in te trekken, wordt aan de dienst betekend met een aangetekende zending van het agentschap, waarin de mogelijkheden en de nadere regels vermeld zijn om een bezwaarschrift conform artikel 24 in te dienen.

Art. 33.De beslissing tot intrekking van de vergunning wordt met een aangetekende zending aan de dienst bezorgd en vermeldt de datum vanaf wanneer de vergunning wordt ingetrokken.HOOFDSTUK4. - Procedure voor de behandeling van klachten in de tweede lijn

Art. 34.Klachten over de dienstverlening binnen het niet-dringend liggend ziekenvervoer kunnen schriftelijk worden ingediend bij het agentschap. Het agentschap gaat na of het een klacht in tweede lijn als vermeld in artikel 5, § 1, van het decreet van 18 mei 2018, betreft. Als dat niet het geval is, wordt aan de persoon die de klacht heeft ingediend, gevraagd de klacht te richten aan de desbetreffende ziekenwagendienst, die de klacht behandelt conform de klachtenprocedure, vermeld in artikel 12 van dit besluit.

Voor elke klacht in tweede lijn bezorgt het agentschap schriftelijk een ontvangstmelding, binnen tien dagen nadat het de klacht ontvangen heeft, aan de persoon die de klacht heeft ingediend. In de ontvangstmelding wordt meegedeeld dat de klacht voor advies aan de onafhankelijke commissie is bezorgd, met vermelding van de datum van de eerstvolgende bijeenkomst van de onafhankelijke commissie.

Het agentschap agendeert de klacht in tweede lijn op de volgende bijeenkomst van de onafhankelijke commissie. De onafhankelijke commissie behandelt de klacht conform de werkwijze, vermeld in het huishoudelijk reglement. De onafhankelijke commissie formuleert binnen dertig dagen een schriftelijk advies aan het agentschap over de correcte behandeling van de klacht door de dienst conform artikel 12, de aard, de gegrondheid en eventuele correctieve maatregelen ingevolge de klacht. Die termijn kan, na motivatie, één keer met dertig dagen worden verlengd.

Het agentschap bezorgt de persoon die de klacht heeft gemeld, uiterlijk binnen dertig dagen nadat het het advies, vermeld in derde lid, heeft ontvangen, schriftelijk een antwoord.HOOFDSTUK5. - De onafhankelijke controleorganisaties

Art. 35.§ 1. De administrateur-generaal kan organisaties machtigen om controles uit te voeren op de naleving van de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4. Die organisaties stellen zich daarvoor kandidaat bij het agentschap. § 2. Om een machtiging van de administrateur-generaal als vermeld in paragraaf 1, te verkrijgen, voldoet een organisatie aan al de volgende criteria:1° ze beschikt over een accreditatie conform ISO 17021-1 bij BELAC voor de certificatie van kwaliteitsmanagementsystemen;2° ze beschikt over een sectorale BELAC-accreditatie voor de volgende EA-sectoren: a) 31A: vervoer te land;b) 38A: gezondheid en maatschappelijke dienstverlening;3° ze kan Nederlandstalige audits uitvoeren;4° ze beschikt over een schriftelijke procedure om certificatie-audits bij ziekenwagendiensten uit te voeren.Die procedure bevat het engagement dat controles worden uitgevoerd op basis van een eisenkader dat daarvoor ontworpen is, en dat de onafhankelijke commissie heeft opgesteld;5° ze beschikt over voldoende middelen om de controles binnen de vastgelegde termijnen te kunnen uitvoeren.§ 3. Het agentschap bezorgt de kandidatuur voor advies aan de onafhankelijke commissie. De onafhankelijke commissie adviseert op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 2, binnen twee maanden nadat ze de kandidatuur, vermeld in paragraaf 1, heeft ontvangen, of de kandidaat geschikt is om de controles, vermeld in artikel 21, 23, § 3, en artikel 29, § 2, op kwaliteitsvolle wijze uit te voeren. De onafhankelijke commissie bezorgt haar advies schriftelijk aan het agentschap en de aanvrager.

Art. 36.§ 1. Binnen twee maanden nadat hij het advies van de onafhankelijke commissie ontvangen heeft, bezorgt de administrateur-generaal een machtiging of een voornemen tot weigering van een machtiging aan de kandidaat met een aangetekende brief.

De machtiging geldt voor een periode van tien jaar en is hernieuwbaar.

Als het advies van de onafhankelijke commissie uitblijft binnen de termijn, vermeld in artikel 35, § 3, beslist de administrateur-generaal. § 2. Op straffe van onontvankelijkheid kan de kandidaat die een voornemen tot weigering van de gevraagde machtiging heeft ontvangen van het agentschap, tot uiterlijk dertig dagen nadat hij dit voornemen heeft ontvangen, bij het agentschap met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs een bezwaarschrift tegen de weigering indienen met zijn opmerkingen en, als de kandidaat dat wil, met het uitdrukkelijke verzoek om gehoord te worden.

Het bezwaarschrift van de aanvrager wordt, samen met het advies van de onafhankelijke commissie, het voornemen tot weigering van een machtiging en de kandidatuur, opnieuw voorgelegd aan de onafhankelijke commissie, die op basis van de stukken en binnen twee maanden nadat ze het bezwaarschrift heeft ontvangen, een nieuw advies uitbrengt en bezorgt aan de aanvrager en de minister.

Binnen twee maanden nadat hij het tweede advies van de onafhankelijke commissie heeft ontvangen, of, als het advies hem niet bereikt binnen twee maanden nadat het bezwaarschrift, vermeld in het eerste lid, is ingediend bij het agentschap, een maand nadat die termijn verstreken is, bezorgt de minister zijn definitieve beslissing aan de kandidaat.

Als het advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in het derde lid, ontbreekt, kan de minister geen beslissing nemen zonder dat hij de aanvrager heeft gehoord, als die daarom heeft verzocht in zijn bezwaarschrift. De termijn, vermeld in het derde lid, wordt in dat geval met een maand verlengd. § 3. Als de dienst geen bezwaarschrift als vermeld in paragraaf 2, heeft ingediend binnen dertig dagen nadat hij het voornemen tot weigering van machtiging heeft ontvangen, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van de administrateur-generaal geacht van rechtswege een weigeringsbeslissing te zijn.

Art. 37.Een controle van een dienst niet-dringend liggend ziekenvervoer als vermeld in artikel 21 en 23, § 3, en een controle van een of meer ziekenwagens als vermeld in artikel 29, § 2, door een gemachtigde controleorganisatie resulteert altijd in een verslag, volgens een model dat het agentschap heeft bepaald, dat wordt bezorgd aan het agentschap.

Art. 38.§ 1. Als een gemachtigde controleorganisatie niet langer voldoet aan de criteria, vermeld in artikel 35, § 2, of als een gemachtigde controleorganisatie de termijnen, vermeld in artikel 21, 22, 23, § 3, artikel 28 en 29, § 2, niet respecteert, of in andere gevallen van disfunctioneren kan de administrateur-generaal, op eigen initiatief of op advies van de onafhankelijke commissie, de machtiging van een controleorganisatie, vermeld in artikel 35, intrekken. De administrateur-generaal deelt het voornemen om de machtiging in te trekken, schriftelijk mee aan de organisatie in kwestie. In die brief worden de voorgenomen datum en de reden van de intrekking vermeld. § 2. Op straffe van onontvankelijkheid kan de organisatie, vermeld in paragraaf 1, tot uiterlijk dertig dagen nadat ze het voornemen tot intrekking van de machtiging heeft ontvangen, met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs een bezwaarschrift tegen het voornemen tot intrekking indienen met haar opmerkingen en, als die organisatie dat wil, met het uitdrukkelijke verzoek om gehoord te worden.

Het bezwaarschrift van de aanvrager wordt, samen met het voornemen tot intrekking van de machtiging door het agentschap, aan de minister bezorgd en voorgelegd aan de onafhankelijke commissie, die op basis van de stukken en binnen twee maanden nadat ze het bezwaarschrift heeft ontvangen, een advies uitbrengt.

Binnen twee maanden nadat hij het advies van de onafhankelijke commissie heeft ontvangen, of, als het advies hem niet bereikt binnen twee maanden nadat het bezwaarschrift, vermeld in het eerste lid, is ingediend bij het agentschap, een maand na het verstrijken van die termijn, bezorgt de minister zijn definitieve beslissing aan de kandidaat.

Als het advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in het derde lid, ontbreekt, kan de minister geen beslissing nemen zonder dat hij de aanvrager heeft gehoord, als die daarom heeft verzocht in zijn bezwaarschrift. De termijn, vermeld in het derde lid, wordt in dat geval met een maand verlengd. § 3. Als de organisatie geen bezwaarschrift als vermeld in paragraaf 2, heeft ingediend binnen dertig dagen nadat hij het voornemen tot intrekking van de machtiging heeft ontvangen, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van de administrateur-generaal geacht van rechtswege een intrekkingsbeslissing te zijn.

Art. 39.Het agentschap publiceert de lijst van gemachtigde controleorganisaties op zijn website.HOOFDSTUK6. - Slotbepalingen

Art. 40.Alle ziekenwagens die na de publicatie van dit besluit in dienst worden genomen, moeten, vanaf de zesde maand na de publicatie van dit besluit, voldoen aan de uiterlijke kenmerken, vermeld in artikel 18.

De ziekenwagens die al in dienst zijn genomen op het ogenblik van de publicatie van dit besluit, moeten uiterlijk vijf jaar na de publicatie van dit besluit voldoen aan de uiterlijke kenmerken, vermeld in artikel 18.

Art. 41.Op de tiende dag na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad treden in werking:1° het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, met uitzondering van artikel 4, dat in werking treedt vijftien maanden na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad;2° dit besluit, met uitzondering van - artikel 6, tweede, derde en vijfde lid, dat in werking treedt vijf jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad;- artikel 15, dat in werking treedt één jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad; - artikel 16, dat in werking treedt zes jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 16 is niet van toepassing als de erkenningsplicht van het paramedisch beroep, vermeld in artikel 1, 11°, van het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van paramedische beroepen, vijf jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, in werking is getreden.

Art. 42.De Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 februari 2019.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN


Wet betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening - Duits

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN

8 JULI 1964. - Wet betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening Duitse vertaling

De hierna volgende tekst is de officieuze gecoördineerde Duitse versie - op 27 december 2005 - van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening (Belgisch Staatsblad van 25 juli 1964), zoals ze achtereenvolgens werd gewijzigd bij : - de wet van 22 maart 1971 tot wijziging van artikel 10 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening (Belgisch Staatsblad van 23 april 1971); - de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978 (Belgisch Staatsblad van 24 december 1977); - de wet van 22 februari 1994 houdende sommige bepalingen inzake Volksgezondheid (Belgisch Staatsblad van 28 mei 1994); - dewet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 3 maart 1998); - de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet (Belgisch Staatsblad van 29 juli 2000); - de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg (Belgisch Staatsblad van 22 februari 2002); - de programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002); - de programmawet van 9 juli 2004 (Belgisch Staatsblad van 15 juli 2004); - dewet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 30 december 2005).

Deze officieuze gecoördineerde Duitse versie is opgemaakt door de Centrale Dienst voor Duitse vertaling bij het Adjunct-arrondissementscommissariaat in Malmedy.

MINISTERIUM DER VOLKSGESUNDHEIT UND DER FAMILIE8. JULI 1964 - Gesetz über die dringende medizinische Hilfe Artikel 1 - [Zweck des vorliegenden Gesetzes ist die Organisation der dringenden medizinischen Hilfe.Unter dringender medizinischer Hilfe versteht man die unmittelbare Erbringung angemessener Hilfeleistungen für alle Personen, deren Gesundheitszustand infolge eines Unfalls oder einer plötzlichen Erkrankung oder der plötzlich auftretenden Komplikation einer Erkrankung ein dringendes Eingreifen erforderlich macht nach einem Anruf über das einheitliche Rufsystem, durch das die Hilfeleistung, die Überführung und die Aufnahme in einen geeigneten Krankenhausdienst gewährleistet werden.

Der König legt die Modalitäten für die Arbeitsweise und die Verwaltung der dringenden medizinischen Hilfe fest. Er sorgt dafür, dass die Handlungen aller Beteiligten mit der Zielsetzung des vorliegenden Gesetzes im Einklang stehen.] [Art. 1 ersetzt durch Art. 251 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom3. März 1998)] Art.2 - Die Kosten für die Einrichtung und die Arbeitsweise des einheitlichen Rufsystems gehen zu Lasten des Staates in dem Masse, wie die Arbeiten und Personalanwerbungen sowie der Ankauf von Mobiliar, Maschinen, Geräten und Material, die als notwendig erachtet werden, vom zuständigen Minister oder von seinem Beauftragten erlaubt worden sind. [Für die Personalausgaben wird dieser Lastenbetrag auf einer Grundlage berechnet, die sich an die Grundlage für die Festlegung der Entlohnung des Staatspersonals anlehnt.] [Art. 2 Abs. 2 eingefügt durch Art. 170 des G. vom 22. Dezember 1977 (B.S. vom 24. Dezember 1977)] Art. 3 - Die Gemeinden, die vom König als Zentren des einheitlichen Rufsystems bestimmt werden, müssen für dessen ordnungsgemässe Arbeitsweise sorgen. [Ein Teil der Kosten, die von den Gemeinden getragen werden, die vom König als Zentren des einheitlichen Rufsystems bestimmt worden sind, werden vom Provinzgouverneur unter alle Gemeinden der Provinz, in der sich das Zentrum des einheitlichen Rufsystems befindet, aufgeteilt gemäss den Normen, die vom Minister, zu dessen Zuständigkeitsbereich das Innere gehört, festgelegt worden sind.] [Art. 3 Abs. 2 eingefügt durch Art. 152 des G. vom 2. August 2002 (B.S. vom 29. August 2002)] [Art. 3bis - § 1 - Ab einem vom König festzulegenden Datum dürfen für die Anwendung des vorliegenden Gesetzes ausschliesslich Ambulanzdienste in Anspruch genommen werden, die vom Minister, zu dessen Zuständigkeitsbereich die Volksgesundheit gehört, zugelassen worden sind.

Der König legt die Normen fest, denen die in Absatz 1 erwähnten Dienste entsprechen müssen, um im Rahmen des in § 2 erwähnten Programms zugelassen zu werden und zugelassen zu bleiben. Die erwähnten Normen werden auf Vorschlag des Ministers, zu dessen Zuständigkeitsbereich die Volksgesundheit gehört, nach Konzertierung mit dem Minister des Innern festgelegt.

Die in Absatz 1 erwähnte Zulassung kann jederzeit entzogen werden, wenn der Ambulanzdienst die Bestimmungen des vorliegenden Gesetzes oder die in Absatz 2 erwähnten Normen nicht einhält.

Der König kann Regeln in Bezug auf die Festlegung des Zulassungsverfahrens und den Zulassungsentzug festlegen. § 2 - Durch einen im Ministerrat beratenen Erlass legt der König die Kriterien fest, die für die Programmierung der Anzahl Ambulanzdienste anwendbar sind; es wird dabei dem Bedarf in Sachen dringende medizinische Hilfe Rechnung getragen. § 3 - Die in den Paragraphen 1 und 2 erwähnten Zulassungsnormen und Programmierungskriterien betreffen unter anderem die Fahrzeuge, die von den Ambulanzdiensten in Ausführung des vorliegenden Gesetzes benutzt werden, sowie die Anzahl Abfahrtsorte. § 4 - Sollte die Anzahl Dienste, Ambulanzen oder Abfahrtsorte, die den Zulassungsnormen entsprechen, über der Anzahl liegen, die in dem in § 2 erwähnten Programm vorgesehen ist, kann der König durch einen im Ministerrat beratenen Erlass die Zulassung einer Prioritätsreihenfolge nach den von Ihm festgelegten Kriterien unterwerfen. § 5 - Ab dem in § 1 Absatz 1 erwähnten Datum werden alle in Artikel 5 Absatz 1 des vorliegenden Gesetzes erwähnten Konzessionsvereinbarungen und alle in Artikel 5 Absatz 3, so wie dieser Artikel vor In-Kraft-Treten des Gesetzes vom 14. Januar 2002 anwendbar war, erwähnten Abkommen zwischen dem Staat und Privatpersonen von Rechts wegen aufgehoben.] [Art. 3bis eingefügt durch Art. 117 des G. vom 14. Januar 2002 (B.S. vom 22. Februar 2002)] Art. 4 - Auf eine persönlich an einen Arzt gerichtete Anfrage des Angestellten des einheitlichen Rufsystems ist der Arzt verpflichtet, sich an den ihm angewiesenen Ort zu begeben und den in Artikel 1 erwähnten Personen die notwendige erste Hilfe zukommen zu lassen. Von dieser Pflicht ist er lediglich im Fall einer Verhinderung aufgrund der Erfüllung dringenderer beruflicher Pflichten oder aus einem anderen aussergewöhnlich schwerwiegenden Grund befreit; er muss den Angestellten bei dessen Anruf von seiner Verhinderung in Kenntnis setzen. [Art. 4bis - Auf Anfrage des Angestellten des einheitlichen Rufsystems ist das Einsatzteam der Funktion "Mobiler Rettungsdienst" verpflichtet, sich an den ihm angewiesenen Ort zu begeben, dort die dringenden medizinischen und krankenpflegerischen Handlungen vorzunehmen und den Patienten gegebenenfalls zu überwachen und zu versorgen während seiner Überführung in das dem Team angewiesene Krankenhaus oder, in den vom König festgelegten Fällen, in das in Anbetracht des Zustands des oder der Patienten geeignetste Krankenhaus.] [Art. 4bis eingefügt durch Art. 252 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998)] Art. 5 - Auf Anfrage des Angestellten des einheitlichen Rufsystems ist jeder, der effektiv für die Arbeitsweise eines von den öffentlichen Behörden organisierten oder konzessionierten Ambulanzdienstes verantwortlich ist, verpflichtet, die in Artikel 1 erwähnten Personen in das ihm angewiesene Krankenhaus zu bringen und unverzüglich alle dafür notwendigen Massnahmen zu treffen.

Wenn er der Anfrage aus einem aussergewöhnlich schwerwiegenden Grund nicht Folge leisten kann, muss er den Angestellten bei dessen Anruf davon in Kenntnis setzen.

Die Bestimmungen der beiden vorhergehenden Absätze sind ebenfalls anwendbar auf Privatpersonen, die über eine oder mehrere Ambulanzen verfügen und sich auf der Grundlage eines mit dem Staat abgeschlossenen Abkommens bereit erklärt haben, [in der dringenden medizinischen Hilfe mitzuwirken.] [Art. 5 Abs. 3 abgeändert durch Art. 253 Nr. 2 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998)] Ab einem gemäss Art. 127 des G. vom 14. Januar 2002 (B.S. vom 22.

Februar 2002) vom König festzulegenden Datum lautet Art. 5 wie folgt: « Art. 5 - Auf Anfrage des Angestellten des einheitlichen Rufsystems ist jeder, der effektiv für die Arbeitsweise [eines zugelassenen Ambulanzdienstes] verantwortlich ist, verpflichtet, die in Artikel 1 erwähnten Personen in das ihm angewiesene Krankenhaus zu bringen und unverzüglich alle dafür notwendigen Massnahmen zu treffen.

Wenn er der Anfrage aus einem aussergewöhnlich schwerwiegenden Grund nicht Folge leisten kann, muss er den Angestellten bei dessen Anruf davon in Kenntnis setzen. [...] [Art. 5 Abs. 1 abgeändert durch Art. 118 Nr. 1 und Abs. 3 aufgehoben durch Art. 118 Nr. 2 des G. vom 14. Januar 2002 (B.S. vom 22. Februar 2002)] » Art. 6 - Auf Anfrage des Angestellten des einheitlichen Rufsystems, [der gegebenenfalls einer Anfrage des Arztes des Einsatzteams der Funktion "Mobiler Rettungsdienst", der sich bei dem oder den Patienten befindet und ihm gemäss Artikel 4bis das geeignetste Krankenhaus anweist, Folge leistet], ist jeder, der für die Aufnahmen in einem Krankenhaus verantwortlich ist, verpflichtet, die in Artikel 1 erwähnten Personen ohne vorhergehende Formalitäten [aufzunehmen] und unverzüglich alle aufgrund deren Zustands notwendigen Massnahmen zu treffen. [Art. 6 abgeändert durch Art. 254 Nr. 1 und 2 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998)] [Art. 6bis - § 1 - Pro Provinz wird ein Aus- und Fortbildungszentrum für Sanitäter-Krankenwagenfahrer eingerichtet, dessen Auftrag darin besteht, den Sanitäter-Krankenwagenfahrer-Anwärtern die erforderlichen theoretischen und praktischen Kenntnisse im Hinblick auf eine effiziente Hilfeleistung für die in Artikel 1 des vorliegenden Gesetzes erwähnten Personen zu vermitteln. Diese Zentren sorgen auch für die Weiterbildung der Sanitäter-Krankenwagenfahrer.

Die Zentren werden vom König unter den Bedingungen des vorliegenden Gesetzes und nach den von Ihm festgelegten Modalitäten zugelassen. Der König legt die Regeln für die Organisation, die Arbeitsweise und die Kontrolle der Zentren sowie die Modalitäten der Aus- und Fortbildung fest.

Die Betriebskosten der Ausbildungszentren werden durch Staatszuschüsse und durch die Einschreibegebühren der Anwärter nach den vom König festgelegten Modalitäten gedeckt. § 2 - Niemand darf die Funktion eines Sanitäter-Krankenwagenfahrers im Rahmen der dringenden medizinischen Hilfe ausüben, ohne Inhaber eines von einem Aus- und Fortbildungszentrum nach den vom König festgelegten Modalitäten und Bedingungen ausgestellten Brevets eines Sanitäter-Krankenwagenfahrers zu sein. § 3 - Der Verantwortliche eines im Rahmen der dringenden medizinischen Hilfe zugelassenen oder konzessionierten Dienstes darf nur mit Sanitäter-Krankenwagenfahrern arbeiten, die Inhaber eines von einem Ausbildungszentrum nach den vom König festgelegten Modalitäten und Bedingungen ausgestellten Brevets sind.] [Art. 6bis eingefügt durch Art. 8 des G. vom 22. Februar 1994 (B.S. vom 28. Mai 1994)] » Ab einem gemäss Art. 210 des G. vom 9. Juli 2004 (B.S. vom 15. Juli 2004), selbst ersetzt durch Art. 123 des G. vom 27. Dezember 2005 (B.S. vom 30. Dezember 2005), vom König festzulegenden Datum und spätestens am 1. Januar 2007 lautet neuer Artikel 6bis wie folgt: « [Art. 6bis - Der König kann andere als die in den Artikeln 4, 4bis, 5 und 6 erwähnten Beteiligten bestimmen.] [Neuer Artikel 6bis eingefügt durch Art. 208 des G. vom 9. Juli 2004 (B.S. vom 15. Juli 2004)] Ab einem gemäss Art. 127 des G. vom 14. Januar 2002 (B.S. vom 22.

Februar 2002) vom König festzulegenden Datum lautet Artikel 6bis wie folgt: « Art. 6bis - § 1 - Pro Provinz wird ein Aus- und Fortbildungszentrum für Sanitäter-Krankenwagenfahrer eingerichtet, dessen Auftrag darin besteht, den Sanitäter-Krankenwagenfahrer-Anwärtern die erforderlichen theoretischen und praktischen Kenntnisse im Hinblick auf eine effiziente Hilfeleistung für die in Artikel 1 des vorliegenden Gesetzes erwähnten Personen zu vermitteln. Diese Zentren sorgen auch für die Weiterbildung der Sanitäter-Krankenwagenfahrer.

Die Zentren werden vom König unter den Bedingungen des vorliegenden Gesetzes und nach den von Ihm festgelegten Modalitäten zugelassen. Der König legt die Regeln für die Organisation, die Arbeitsweise und die Kontrolle der Zentren sowie die Modalitäten der Aus- und Fortbildung fest.

Die Betriebskosten der Ausbildungszentren werden durch Staatszuschüsse und durch die Einschreibegebühren der Anwärter nach den vom König festgelegten Modalitäten gedeckt. § 2 - Niemand darf die Funktion eines Sanitäter-Krankenwagenfahrers im Rahmen der dringenden medizinischen Hilfe ausüben, ohne Inhaber eines von einem Aus- und Fortbildungszentrum nach den vom König festgelegten Modalitäten und Bedingungen ausgestellten Brevets eines Sanitäter-Krankenwagenfahrers zu sein. § 3 - Der Verantwortliche eines im Rahmen der dringenden medizinischen Hilfe [zugelassenen Ambulanzdienstes] darf nur mit Sanitäter-Krankenwagenfahrern arbeiten, die Inhaber eines von einem Ausbildungszentrum nach den vom König festgelegten Modalitäten und Bedingungen ausgestellten Brevets sind. [Artikel 6bis eingefügt durch Art. 8 des G. vom 22. Februar 1994 (B.S. vom 28. Mai 1994)]; § 3 abgeändert durch Art. 119 des G. vom 14.

Januar 2002 (B.S. vom 22. Februar 2002)] » Ab einem gemäss Art. 210 des G. vom 9. Juli 2004 (B.S. vom 15. Juli 2004), selbst ersetzt durch Art. 123 des G. vom 27. Dezember 2005 (B.S. vom 30. Dezember 2005), vom König festzulegenden Datum und spätestens am 1. Januar 2007 wird früherer Artikel 6bis wie folgt umnummeriert: « [Art. 6ter ] - § 1 - Pro Provinz wird ein Aus- und Fortbildungszentrum für Sanitäter-Krankenwagenfahrer eingerichtet, dessen Auftrag darin besteht, den Sanitäter-Krankenwagenfahrer-Anwärtern die erforderlichen theoretischen und praktischen Kenntnisse im Hinblick auf eine effiziente Hilfeleistung für die in Artikel 1 des vorliegenden Gesetzes erwähnten Personen zu vermitteln. Diese Zentren sorgen auch für die Weiterbildung der Sanitäter-Krankenwagenfahrer.

Die Zentren werden vom König unter den Bedingungen des vorliegenden Gesetzes und nach den von Ihm festgelegten Modalitäten zugelassen. Der König legt die Regeln für die Organisation, die Arbeitsweise und die Kontrolle der Zentren sowie die Modalitäten der Aus- und Fortbildung fest.

Die Betriebskosten der Ausbildungszentren werden durch Staatszuschüsse und durch die Einschreibegebühren der Anwärter nach den vom König festgelegten Modalitäten gedeckt. § 2 - Niemand darf die Funktion eines Sanitäter-Krankenwagenfahrers im Rahmen der dringenden medizinischen Hilfe ausüben, ohne Inhaber eines von einem Aus- und Fortbildungszentrum nach den vom König festgelegten Modalitäten und Bedingungen ausgestellten Brevets eines Sanitäter-Krankenwagenfahrers zu sein. § 3 - Der Verantwortliche eines im Rahmen der dringenden medizinischen Hilfe zugelassenen oder konzessionierten Dienstes darf nur mit Sanitäter-Krankenwagenfahrern arbeiten, die Inhaber eines von einem Ausbildungszentrum nach den vom König festgelegten Modalitäten und Bedingungen ausgestellten Brevets sind. [Früherer Artikel 6bis eingefügt durch Art. 8 des G. vom 22. Februar 1994 (B.S. vom 28. Mai 1994)] und umnummeriert zu Art. 6ter durch Art. 208 des G. vom 9. Juli 2004 (B.S. vom 15. Juli 2004)] » Art. 7 - § 1 - Es wird ein Fonds für dringende medizinische Hilfe eingerichtet. Die [Versicherungsunternehmen,] die vom König festzulegende Risiken decken, gründen zu diesem Zweck eine Vereinigung ohne Gewinnerzielungsabsicht. § 2 - Diese Vereinigung muss vom König anerkannt werden; ohne Seine Zustimmung kann sie nicht aufgelöst werden.

Auf Vorschlag des Ministers, zu dessen Zuständigkeitsbereich die Volksgesundheit gehört, bestimmt der König die gleiche Anzahl Verwalter wie die Generalversammlung Verwaltungsratsmitglieder ernannt hat.

Diese Verwalter nehmen mit denselben Befugnissen und Vorrechten wie die anderen Verwalter an den Versammlungen des Rates teil.

Der König legt die Dauer ihres Mandats fest; Er kann ihnen besondere Verpflichtungen auferlegen. § 3 - [Der Fonds für dringende medizinische Hilfe wird zu zwei Dritteln durch die Beiträge der in § 1 erwähnten Unternehmen und zu einem Drittel durch einen jährlichen Staatszuschuss gespeist.] [Art. 7 § 1 abgeändert durch Art. 255 Nr. 1 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998); § 3 ersetzt durch Art. 255 Nr. 2 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998)] Art. 8 - Zweck des Fonds für dringende medizinische Hilfe ist es:1. gemäss den vom König festzulegenden Tabellen die Kosten für den in Artikel 4 erwähnten Einsatz des Arztes zu zahlen.Der Fonds ist dazu jedoch nur verpflichtet, wenn der Empfänger der Hilfe, nachdem er vom Arzt über den Kostenbetrag informiert worden ist, seiner Verpflichtung binnen einer vom König festgelegten Frist nicht nachgekommen ist,2. bis in Höhe der in den vom König festzulegenden Tabellen vorgesehenen Beträge für die Zahlung der Kosten einzutreten, die sich aus dem Einsatz [der in den Artikeln 4bis und 5 erwähnten Funktionen "Mobiler Rettungsdienst" beziehungsweise Ambulanzdienste] ergeben.Gegenüber [den Funktionen "Mobiler Rettungsdienst" und den Ambulanzdiensten], die zum Einsatz gekommen sind, ist er jedoch erst zur Zahlung verpflichtet nach Ablauf einer vom König festgelegten Frist, die zu laufen beginnt ab der Versendung eines den Schuldner der Kosten zur Zahlung mahnenden Einschreibens durch diese Funktionen und Dienste. [Art. 8 einziger Absatz Nr. 2 Abs. 1 abgeändert durch Art. 256 Nr. 1 und einziger Absatz Nr. 2 Abs. 2 abgeändert durch Art. 256 Nr. 2 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998)] Art. 9 - Der Fonds kann zu Lasten der in Artikel 1 erwähnten Personen alle Kosten eintreiben, für die er in ihrem Interesse aufgekommen ist.

Ausserdem tritt der Fonds von Rechts wegen und in Höhe der Zahlungen, die er getätigt hat, einerseits in alle Rechte, die Ärzte, [Funktionen "Mobiler Rettungsdienst" und Ambulanzdienste] für ihren Einsatz den in Artikel 1 erwähnten Personen gegenüber geltend machen können, und andererseits in alle Rechte, die diese Personen irgendwem gegenüber, der ihnen auf gesetzlicher oder vertraglicher Grundlage finanziell verpflichtet ist, geltend machen können, ein.

Die Subrogationsklage kann zur gleichen Zeit und vor demselben Richter erhoben werden wie die Strafverfolgung. [Art. 9 Abs. 2 abgeändert durch Art. 257 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998)] Art. 10 - [Die Ärzte, [die Funktionen "Mobiler Rettungsdienst" und die Ambulanzdienste], deren Hilfe in Anspruch genommen wurde, sind verpflichtet, dem Fonds für dringende medizinische Hilfe bei Ablauf der in Ausführung von Artikel 8 festgelegten Fristen und spätestens vor Ablauf einer sechsmonatigen Frist ab dem Tag ihres Einsatzes oder ihrer letzten einforderbaren Leistung entweder eine Kopie der Information, die sie gemäss Artikel 8 Nr. 1 an den Hilfeempfänger geschickt haben, oder eine Kopie des durch Artikel 8 Nr. 2 vorgeschriebenen Einschreibens zukommen zu lassen, um die Zahlung ihrer Honorare, Entlohnungen und Kosten durch den Fonds für dringende medizinische Hilfe zu erhalten.

Wenn die Identität eines Hilfeempfängers nicht festgestellt werden kann, müssen der Arzt, [die Funktion "Mobiler Rettungsdienst" oder der Ambulanzdienst] binnen derselben Frist beim Fonds eine Kosten- oder Honoraraufstellung einreichen und dem Fonds alle Auskünfte mitteilen, über die sie verfügen und die für die Identifizierung zweckdienlich sein können.

Bei Nichteinhaltung der Frist verfällt das Recht auf die Zahlung.] Die Angestellten des einheitlichen Rufsystems müssen dem Fonds auf dessen Anfrage hin alle zweckdienlichen Auskünfte mit Bezug auf einen registrierten Anruf mitteilen. [Art. 10 früherer Absatz 1 ersetzt durch Abs. 1 bis 3 durch einzigen Artikel des G. vom 22. März 1971 (B.S. vom 23. April 1971); Abs. 1 abgeändert durch Art. 258 Nr. 1 und Abs. 2 abgeändert durch Art. 258 Nr. 2 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998)] [Art. 10bis - § 1 - Unbeschadet der Befugnisse der Gerichtspolizeioffiziere üben die Hygiene-Inspektoren des Ministeriums der Sozialen Angelegenheiten, der Volksgesundheit und der Umwelt die Aufsicht über die Anwendung der Bestimmungen des vorliegenden Gesetzes und seiner Ausführungserlasse aus.

Zur Ausübung dieser Aufsicht haben die Hygiene-Inspektoren jederzeit Zutritt zu den Krankenhäusern, den Fahrzeugen der mobilen Rettungsdienste, den medizinischen Notrufzentralen, den Ambulanzdiensten und ihren Fahrzeugen sowie zu den Ausbildungszentren der Sanitäter-Krankenwagenfahrer. Sie können sich alle für die Ausübung der in Absatz 1 erwähnten Aufsicht zweckdienlichen Auskünfte übermitteln und sich alle Unterlagen oder Datenträger, die sie im Rahmen ihres Aufsichtsauftrags benötigen, aushändigen lassen. § 2 - Die in § 1 erwähnten Inspektoren stellen Verstösse anhand von Protokollen fest, die bis zum Beweis des Gegenteils Beweiskraft haben.

Eine Kopie dieser Protokolle wird den Zuwiderhandelnden binnen sieben Tagen nach Feststellung des Verstosses übermittelt. Gleichzeitig wird eine Kopie des Protokolls an den Minister des Innern verschickt.] [Art. 10bis eingefügt durch Art. 120 des G. vom 14. Januar 2002 (B.S. vom 22. Februar 2002)] Art. 11 - Mit einer Gefängnisstrafe von acht Tagen bis zu sechs Monaten und einer Geldbusse von [100 bis zu 1 000 [EUR]] oder mit nur einer dieser Strafen werden bestraft: Ärzte und Personen, die effektiv für die Arbeitsweise eines Ambulanzdienstes [oder eines mobilen Rettungsdienstes] verantwortlich sind, an die der Angestellte des einheitlichen Rufsystems eine Anfrage um Hilfe gerichtet hat und die sich weigern oder es versäumen, dieser Anfrage nachzukommen, ohne einen der in den Artikeln 4 und 5 aufgezählten Gründe anführen zu können, [sowie alle Personen, die gegen die Bestimmungen von Artikel 6bis §§ 2 und 3 verstossen].

Mit denselben Strafen bestraft werden der Angestellte des einheitlichen Rufsystems, der sich weigert oder es versäumt, unverzüglich alle notwendigen Massnahmen zu treffen, um einer eingegangenen Hilfsanfrage Folge zu leisten, sowie Personen, die in einem Krankenhaus für die Aufnahmen verantwortlich sind und sich weigern oder es versäumen, den ihnen aufgrund von Artikel 6 obliegenden Pflichten nachzukommen. [Mit denselben Strafen wird bestraft, wer den Hygiene-Inspektoren den Zutritt, die Informationen oder die Unterlagen oder Datenträger, wie erwähnt in Artikel 10bis § 1 Absatz 2, verweigert.

Mit denselben Strafen bestraft wird jeder Eigentümer und/oder Fahrer eines Fahrzeugs, der die äusseren Merkmale der Fahrzeuge des Ambulanzdienstes oder der mobilen Rettungsdienste, wie festgelegt in Ausführung des vorliegenden Gesetzes, und/oder Vorfahrtssignale benutzt, ohne dass der Ambulanzdienst die in Artikel 3bis erwähnte Zulassung erhalten hat oder ohne dass der mobile Rettungsdienst in Ausführung des vorliegenden Gesetzes in die dringende medizinische Hilfe eingebunden ist oder ohne dass diese einen Auftrag in Anwendung des vorliegenden Gesetzes ausführen.] [Art. 11 Abs. 1 abgeändert durch Art. 9 des G. vom 22. Februar 1994 (B.S. vom 28. Mai 1994), Art. 259 des G. vom 22. Februar 1998 (B.S. vom 3. März 1998) und Art. 2 des G. vom 26. Juni 2000 (B.S. vom 29.

Juli 2000); Abs. 3 und 4 eingefügt durch Art. 121 des G. vom 14.

Januar 2002 (B.S. vom 22. Februar 2002)] Art. 12 - [Abänderung des Grundlagengesetzes vom 10. März 1925 über die öffentliche Unterstützung] Art. 13 - Der König legt das Datum des In-Kraft-Tretens des vorliegenden Gesetzes fest.


Omzendbrief 2018/DGH-AMU/001 betreffende de minimale inhoud van de voertuigen die het vervoer van personen op zich nemen

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

Omzendbrief 2018/DGH-AMU/001 betreffende de minimale inhoud van de voertuigen die het vervoer van personen, zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH), op zich nemen Geachte heer/mevrouw, De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (FOD VVVL) heeft in 2016 een omzendbrief opgesteld betreffende het minimale medische materiaal aanbevolen als uitrusting voor de ambulances die meewerken aan de Dringende Geneeskundige Hulpverlening (DGH).

Ten gevolge de evoluties in de regelgeving, waaronder de publicatie van de staande orders en procedures, alsook de nieuwe inzichten en het ter beschikking stellen van extra materiaal, was het opportuun om de in 2016 opgestelde lijst alweer te actualiseren.

DOEL VAN DE OMZENDBRIEF o Het actualiseren van de lijst die de inhoud vastlegt die minimaal moet aanwezig zijn in de ambulances die erkend zijn binnen de DGH. o De andere actoren binnen de DGH (MUG, PIT, ...) informeren. o Een middel voorzien ter ondersteuning van de (jaarlijkse) controle van de voertuigen die ingezet worden voor het vervoer van de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening. o Standaardiseren van het materiaal op federaal niveau zodat tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van het terrein (hulpverleners-ambulanciers die mogelijks actief zijn in meerdere diensten, samenwerking met andere actoren binnen de DGH, ...).

UIT TE VOEREN ACTIES o De verantwoordelijke van de dienst* is verantwoordelijk voor het opvolgen en het uitvoeren van deze omzendbrief. o De dienst moet er voor instaan dat het materiaal regelmatig onderworpen wordt aan nazicht (functionaliteitstesten, onderhoud en indien nodig vervanging). o De vervaldatum van materialen/medicaties moet regelmatig gecontroleerd worden. o De hulpverleners-ambulanciers moeten opgeleid worden in het vlot gebruik van het materiaal (ook in staat zijn kleine defecten te verhelpen als deze zich voordoen). o Aanvullend materiaal dat de dienst wenst toe te voegen, dient vooraf ter goedkeuring voorgelegd te worden aan het bureau van de provinciale commissie DGH. INWERKINGTREDING De lijst betreffende de minimale inhoud van de voertuigen die instaan voor het vervoer van personen zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, zal van toepassing zijn vanaf 03/09/2018.

De verantwoordelijken van de provinciale scholen voor hulpverleners-ambulanciers zullen de informatie vervat in deze omzendbrief in de opleiding van de hulpverleners-ambulanciers verwerken.

M. DE BLOCK _______ Nota * met `dienst' bedoelen we de organiserende entiteit zoals deze gekend is bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu in het kader van de financiering volgens het koninklijk besluit van 4 september 2014 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening en het voor die periode, actueel geldend ministerieel besluit ter uitvoering van dit KB.


Koninklijk besluit betreffende de facturatie naar aanleiding van een tussenkomst dringende geneeskundige hulpverlening door een ambulancedienst

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

28 NOVEMBER 2018. - Koninklijk besluit betreffende de facturatie naar aanleiding van een tussenkomst dringende geneeskundige hulpverlening door een ambulancedienst

FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, artikel 1, derde lid, vervangen bij de wet van 22 februari 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 april 1995 houdende vaststelling van het tarief voor het vervoer per ziekenwagen van de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964;

Gelet op het advies van de Nationale Raad voor dringende geneeskundige hulpverlening, gegeven op 25 april en 27 juni 2018;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 7 augustus 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 15 oktober 2018;

Gelet op advies nr. 64.309/2 van de Raad van State, gegeven op 17 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de btw-administratie een gunstig advies formuleerde over het ontwerpbesluit op 25 juni 2018;

Overwegende dat in 2018 de subsidies die toegekend worden aan de ambulancediensten substantieel verhoogd zijn, dat de dienst dringende hulpverlening op de hoogte is dat sommige ambulancediensten tegelijkertijd de terugbetaling aanvragen bij het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening en andere natuurlijke of rechtspersonen mandateren om het volledige factuurbedrag in te vorderen en administratieve en/of andere kosten aanrekenen in geval van een onbetaalde factuur, die hoger zijn dan de toekomstige forfaitaire vergoeding;

Overwegende dat de Raad van State in haar advies stelt dat het niet toegelaten is om aan personen die beroep doen op een dienst voorwaarden op te leggen waarmee ze niet voorafgaandelijk in staat waren in te stemmen;

Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Een ambulancedienst zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 8 juli 1964betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening factureert voor elk contact met een patiënt of met een overledene ten gevolge van een alarmering door het eenvormig oproepstelsel, een forfaitaire vergoeding "Tussenkomst dringende geneeskundige hulpverlening" ten bedrage van zestig euro en dit onder de volgende voorwaarden:1° de patiënt of zijn vertegenwoordiger heeft zijn toestemming verleend zoals bedoeld in art.8, § 1 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt of er was sprake van een spoedgeval bedoeld in art. 8, § 5 van dezelfde wet;2° het eenvormig oproepstelsel heeft de ziekenwagenploeg niet gevraagd de interventie stop te zetten voordat de ziekenwagenploeg aangekomen was op de interventieplaats;3° de facturatie gebeurt via een factuur overeenkomstig één van de modellen in de bijlagen 1 of 2, respectievelijk zonder overschrijvingsformulier of met overschrijvingsformulier;4° de ambulancedienst vult in het model in de bijlagen 1 of 2 voor de rubriek `Amburegfichenummer' een nummer in dat ze zelf bepaalt, bijvoorbeeld een klantnummer, tot het moment dat de minister bevoegd voor Volksgezondheid de inhoud van deze rubriek vastlegt;5° de ambulancedienst maakt de informatie opgenomen in de bijlagen 1 of 2 elektronisch over aan de verzekeringsinstelling bedoeld in artikel 2, (i) van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, vanaf een datum vastgesteld door de minister bevoegd voor Volksgezondheid en volgens de instructies van het Nationaal Intermutualistisch College.§ 2. Er mogen geen andere kosten gefactureerd worden aan de patiënt of zijn vertegenwoordiger dan de forfaitaire vergoeding bedoeld in paragraaf 1 naar aanleiding van de alarmering door het eenvormig oproepstelsel. § 3. De ambulancedienst vult enkel in de factuur bedoeld in artikel 1, § 1, 3°, het rijksregisternummer in mits ze beschikt over een machtiging om het te gebruiken bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. § 4. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de contacten met een patiënt of met een overledene ten gevolge van een alarmering door het eenvormig oproepstelsel die gebeurde voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 2.§ 1. In afwijking van artikel 1, § 1, gelden voor de prestaties van de ambulancediensten die instaan voor het vervoer van de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964betreffende de geneeskundige hulpverlening de bepalingen van dit artikel, voor zover de alarmering door het eenvormig oproepstelsel plaatsvond voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit. § 2. De prestaties geven aanleiding tot het betalen van een forfaitair bedrag van 42,14 euro per rit. § 3. Het forfaitair bedrag bedoeld in paragraaf 2 wordt verhoogd met 4,21 euro per bijkomende kilometer vanaf de elfde kilometer, en met 3,22 euro per bijkomende kilometer vanaf de eenentwintigste kilometer. § 4. Het forfaitair bedrag bedoeld in paragraaf 2 wordt verhoogd met veertig euro, met daarbij nog het bedrag van de belasting op de toegevoegde waarde, per paar elektroden gebruikt bij een automatische externe defibrillator, geregistreerd bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, ter gelegenheid van een vervoer.

Art. 3.§ 1. Het bedrag bedoeld in artikel 1 is gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer 107,52 (basisjaar 2013).

De bedragen bedoeld in artikel 2 zijn gekoppeld aan het indexcijfer 118,50 van de consumptieprijzen (basisjaar 1988). § 2. De bedragen bedoeld in artikel 1 en in artikel 2 worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan de waarden van het respectievelijke indexcijfer van 30 juni van het voorgaande jaar. § 3. In afwijking van paragraaf 2 wordt het bedrag bedoeld in artikel 1 niet aangepast in het jaar van inwerkingtreding van dit besluit. § 4. In afwijking van paragraaf 2 worden de bedragen bedoeld in artikel 2 niet meer geïndexeerd vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.Voor wat betreft de facturatie van de "Tussenkomst dringende hulpverlening" bedoeld in artikel 1 voorziet de ambulancedienst als algemene - en betalingsvoorwaarden:1° de vervaldatum van de factuur is één maand na de datum waarop de factuur werd verstuurd;2° in geval dat de factuur niet betaald is op de vervaldatum garandeert de ambulancedienst dat de totale bijkomende kost die aangerekend kan worden aan de patiënt of zijn vertegenwoordiger door de ambulancedienst of door natuurlijke of rechtspersonen die optreden in naam van de ambulancedienst vijftig honderdsten van het originele factuurbedrag niet overschrijden.Deze totale bijkomende kost omvat al de mogelijke kosten waaronder schadevergoedingen, administratieve kosten, verzendkosten voor versturen van een duplicaat van de factuur of van een aangetekende brief, kosten verbonden aan een afbetalingsplan en invorderingskosten;3° na afloop van de 2de termijn van een maand bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit houdende vaststelling van de regels voor de tussenkomst van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, ter voldoening aan de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige, maakt de ambulancedienst een afbetalingsplan over om het nog verschuldigd bedrag en de gedetailleerde bijkomende kost terug te betalen in een termijn van zes maanden;4° de ambulancedienst onthoudt zich van enige rechtsgang tot het verstrijken van de termijn van zes maanden bedoeld in 3° en vermeldt desgevallend de van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening ontvangen terugbetaling;5° vooraleer persoonsgegevens over te maken aan het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening of aan een andere natuurlijke - of rechtspersoon, bedoeld in artikel 5, informeert de ambulancedienst de patiënt of zijn vertegenwoordiger hierover.

Art. 5.§ 1. De ambulancedienst die niet zelf de factuur bedoeld in artikel 1 wenst in te vorderen, doet beroep op het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening bedoeld in artikel 7 van dewet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening en kan slechts beroep doen op een andere natuurlijke - of rechtspersoon dan het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening voor de terugvordering van het gedeelte van het origineel factuurbedrag waarvan de terugbetaling niet wordt gegarandeerd door het Fonds. § 2. De ambulancedienst die niet zelf invordert, maakt het rijksregisternummer slechts over een natuurlijke - of rechtspersoon die beschikt over een machtiging bedoeld in artikel 1, § 3.

Art. 6.Het Koninklijk Besluit van 7 april 1995 houdende vaststelling van het tarief voor het vervoer per ziekenwagen van de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening wordt opgeheven.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Art. 8.De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 28 november 2018.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. DE BLOCK


Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer

VLAAMSE OVERHEID

8 FEBRUARI 2019. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, artikel 6, 7, 8, 12;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 mei 2018;

Gelet op advies 64.336/3 van de Raad van State, gegeven op 30 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit :HOOFDSTUK1. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:1° administrateur-generaal: de administrateur-generaal van het agentschap;2° agentschap: het agentschap Zorg en Gezondheid, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap "Zorg en Gezondheid";3° decreet van 18 mei 2018: het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer;4° dienst: een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer als vermeld in artikel 2, 1°, van hetdecreet van 18 mei 2018;5° gemengde werkgroep opleiding: de werkgroep, vermeld in artikel 5, § 2, van het decreet van 18 mei 2018;6° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;7° onafhankelijke commissie: de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 5, § 1, van hetdecreet van 18 mei 2018;HOOFDSTUK2. - Bijkomende vergunningsvoorwaardenAfdeling 1. - Algemene bepaling

 

Art. 2.Om te worden vergund en vergund te blijven, voldoet de dienst naast de vergunningsvoorwaarden vermeld in artikel 3 van het decreet van 18 mei 2018 ook aan de bijkomende vergunningsvoorwaarden in dit hoofdstuk.Afdeling 2. - De dienst niet-dringend liggend ziekenvervoer

 

Art. 3.Een dienst beschikt minimaal over één vergunde ziekenwagen niet-dringend liggend ziekenvervoer.

Art. 4.De dienst stelt een medisch verantwoordelijke aan. De medisch verantwoordelijke is een arts die de volgende taken heeft:1° de procedures voor medische handelingen en hygiënische maatregelen voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer opstellen en valideren;2° toezicht houden op de inhoud en frequentie van de permanente vorming van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer;3° de ontsmettingsmiddelen, vermeld in artikel 19, 27°, en de decontaminatiemiddelen, vermeld in artikel 19, 28°, waarmee de dienst werkt, bepalen;4° interne audits organiseren om na te gaan of de opgestelde procedures worden nageleefd en, in voorkomend geval, de vastgestelde problemen oplossen.Een arts kan voor verschillende diensten de functie van medisch verantwoordelijke opnemen.

Art. 5.De dienst stelt een algemeen verantwoordelijke aan die de volgende opdrachten heeft:1° erop toezien dat alle activiteiten van de dienst beantwoorden aan de vergunningsvoorwaarden van dit besluit;2° het register bijhouden met alle verbintenissen tussen de dienst en de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer die aan de dienst verbonden zijn;3° het register bijhouden met de medische attesten van rijgeschiktheid en alle opleidingen en bijscholingen van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer die aan de dienst verbonden zijn;4° het register met alle standplaatsen bijhouden;5° het register bijhouden met alle voertuigen met daarin per voertuig een kopie van het inschrijvingsbewijs, het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs, het geldige keuringsbewijs en een document waaruit blijkt op welke wijze de aansprakelijkheid ten aanzien van de patiënt verzekerd is;6° het register bijhouden met, per rit, de identiteitsgegevens van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer, alsook van de patiënt die is vervoerd;7° het klachtenregister bijhouden;8° toezicht houden op de kwaliteit van het ziekenvervoer, inclusief de klachtbehandeling;9° de conformiteit van de ziekenwagens, de uitrusting en de opleiding en bijscholing van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer met de vergunningsvoorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, controleren.

Art. 6.De personeelsleden van de dienst zijn deskundig, voorkomend, beleefd en behulpzaam tegen de patiënt.

De interventiekledij van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer mag alleen bestaan uit de volgende kleuren: geel, conform EN 20471, en enamel blauw, pantone 18-4733 TCX. De interventiekledij kan de volgende onderdelen bevatten:1° een jas;2° een broek;3° een T-shirt of polo;4° een kazuifel.De ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer mag zelf bepalen welke combinatie hij draagt, zolang de kledij voldoet aan EN ISO 20471:2013 zichtbaarheid klasse 3.

In het derde lid wordt verstaan onder zichtbaarheid klasse 3: de mate van zichtbaarheid, vermeld in de Europese norm 20471 en ISO 20471:2013 betreffende hoge zichtbaarheidskleding.

Op de kledij van de ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer bevindt zich een zilvergrijze "Star of Life" met een grootte van 75 mm op 75 mm op de rechterborst en 150 mm op 150 mm centraal op de rugzijde.

De ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer:1° kunnen een gesprek in het Nederlands voeren met een Nederlandstalige patiënt;2° begeleiden de patiënt van de verblijfplaats naar de afgesproken plaats en terug als dat zo is afgesproken;3° verrichten de noodzakelijke administratie binnen de voorwaarden van hun vervoersopdracht.

Art. 7.Er mag altijd een naaste of mantelzorger van de patiënt meerijden als de patiënt wordt getransporteerd. Dat leidt niet tot bijkomende kosten als die persoon geen extra zorgaandacht van de ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer vraagt.

In het eerste lid wordt verstaan onder:1° mantelzorger: een mantelzorger als vermeld in artikel 2, 7°, van het decreet van 24 juni 2016houdende de Vlaamse sociale bescherming;2° naaste: de echtgenoot van de niet-overleden patiënt, de persoon die met hem samenleeft en met hem een duurzame affectieve relatie heeft, een bloedverwant in opgaande of neerdalende lijn, een broer of zus, alsook een andere persoon die hem bijstaat.

Art. 8.De dienst is alle dagen, behalve op zaterdag, zon- en feestdagen, minstens van 6 tot 20 uur bereikbaar voor aanvragen van patiëntenvervoer en om patiëntenvervoer te verrichten.

Structurele afwijkingen op de bepaling in het eerste lid kunnen alleen als dit door de dienst tijdig en breed bekend wordt gemaakt.

De dienst treft alle nodige maatregelen om in 80% van de opdrachten voor een heenrit de patiënt maximaal 30 minuten te laten wachten en voor een terugrit maximaal 45 minuten ten opzichte van het tijdstip dat bij de aanvraag is afgesproken. Als dat niet mogelijk is, communiceert de dienst dat op proactieve wijze aan de patiënt of de aanvrager. In elk geval communiceert de dienst bij elke aanvraag tot vervoer aan de aanvrager de vermoedelijke aankomsttijd bij de patiënt.

Art. 9.§ 1. Aan iedere patiënt of aanvrager wordt, bij de aanvraag van het ziekenvervoer, het tarief dat bij de dienst gangbaar is, meegedeeld, met inbegrip van de tarieven die worden gehanteerd voor extra dienstverlening en het maximumtarief. Daarbij worden altijd de forfaitaire kosten met het aantal inbegrepen kilometers, de kosten voor bijkomende kilometers, de kosten voor extra dienstverlening en de berekeningswijze van de kilometers vermeld.

Bij de aanvraag van het ziekenvervoer wordt, op basis van eenvoudige en voorspelbare variabelen, een raming gemaakt van de totale te verwachten kosten voor de patiënt. Die raming bevat de forfaitaire kosten, de berekende te factureren kilometers op basis van de vermoedelijk af te leggen kilometers en eventuele supplementen. Voor de berekening van de tegemoetkoming van de verzekering van de patiënt verwijst men door naar de verzekeringsorganisatie van de patiënt. § 2. De patiënt ontvangt van de dienst één duidelijk controleerbare factuur. De factuur bevat minstens de volgende gegevens:1° de identificatie van de dienst met vermelding van de rechtspersoon of de maatschappelijke zetel en het rekeningnummer;2° het factuurnummer en de -datum;3° de datum waarop het vervoer heeft plaatsgevonden;4° de identificatie van de patiënt;5° het tarief per kilometer;6° het aantal afgelegde en gefactureerde kilometers;7° het bedrag dat de patiënt effectief moet betalen en dat, als dat van toepassing is, opgesplitst is in: a) de vervoerskosten;b) de kosten voor farmaceutische noodzakelijke verstrekkingen;8° de betalingsvoorwaarden met onder meer een maximumpercentage van schadebeding of interesten in geval van niet-betaling binnen de vooropgestelde termijn.Betaling in cash wordt beperkt en is alleen mogelijk als de ontvangende ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer het bedrag onmiddellijk int bij het vervoer. Hij overhandigt dan een betalingsbewijs aan de patiënt waarop hij het betaalde bedrag vermeldt. Op de factuur wordt het cash ontvangen bedrag achteraf ook duidelijk vermeld.

Art. 10.De dienst beschikt over een procedure voor hygiënische maatregelen. Die procedure regelt minstens:1° de reiniging en decontaminatie van de ziekenwagen en het materiaal dat opnieuw wordt gebruikt;2° het vervoer van besmette patiënten;3° de afvalbehandeling;4° de hygiëne van de ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer en zijn kledij.In de ziekenwagen geldt voor personeel en patiënten altijd een algemeen rookverbod en een algemeen alcohol- en drugsverbod.

Art. 11.De dienst beschikt over een procedure voor de identificatie en de veiligheid van de patiënt tijdens het ziekenvervoer.

Art. 12.De dienst vermeldt bij individuele communicatie met de patiënt tot wie hij zich kan richten als hij klachten heeft.

De dienst beschikt over een procedure voor klachtenbehandeling. Met het oog op klachtenbehandeling kan het uur en de plaats van vertrek en aankomst voor iedere rit worden geobjectiveerd. De klachtenprocedure is onderdeel van het kwaliteitssysteem van de dienst en bestaat minstens uit:1° de registratie van de klacht;2° de registratie van het type van de klacht;3° het onderzoek naar de gegrondheid van de klacht;4° de correctieve maatregelen die genomen worden naar aanleiding van de klacht;5° de communicatie over de klacht met de betrokkene die de klacht heeft ingediend;6° de verdere stappen die kunnen worden genomen als de klachtbehandeling voor de melder van de klacht geen afdoende resultaat heeft opgeleverd.

Art. 13.De dienst is in orde met de sociale zekerheidsbijdragen en de belastingen.

De dienst sluit een afdoende burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor de patiënt met betrekking tot de uitbating.Afdeling 3. - De ziekenwagen niet-dringend liggend ziekenvervoer

 

Art. 14.De ziekenwagen wordt gedurende het volledige transport van de patiënt bemand door twee ambulanciers niet-kritiek patiëntenvervoer.

Een ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer begeleidt de patiënt in de sanitaire cel van de ziekenwagen.

Art. 15.De ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer is houder van het certificaat van een opleiding eerste hulp van minstens 24 uur, tenzij hij zich kan beroepen op eerder verworven kwalificaties. Dat certificaat is op het moment waarop hij de functie opneemt, niet ouder dan drie jaar. Een organisatie die bekrachtigd is door de gemengde werkgroep opleiding, reikt het certificaat uit. De lijst van de bekrachtigde organisaties wordt gepubliceerd op de website van het agentschap.

Art. 16.De ambulancier niet-kritiek patiëntenvervoer is houder van het brevet van hulpverlener-ambulancier, vermeld in artikel 6ter, § 2, van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening.

Art. 17.In elke ziekenwagen worden de tarieven en maximumtarieven duidelijk zichtbaar geafficheerd.

Art. 18.De ziekenwagen heeft alleen de uiterlijke kenmerken, vermeld in het tweede tot en met het achtste lid.

De basiskleur van de ziekenwagen is wit.

De sectorale kleuren geel en groen worden aangebracht in retroreflecterend materiaal (klasse 2) in een dubbele rij van vierkante blokken (zijde 100 mm) afwisselend fluorescerend geel of groen en groen, evenwijdig aan het grondoppervlak op een hoogte waarbij de bovenrand van de bovenste rij blokken overeenkomt met de gemiddelde hoogte van de onderrand van het venster van de voordeur.

De ziekenwagen is aan beide zijkanten voorzien van witte contourmarkering van 50 millimeter breed in retroreflecterend materiaal.

Op de achterkant van de ziekenwagen wordt een visgraatmotief aangebracht van aan de onderste rand van het voertuig tot een hoogte die overeenstemt met de bovenste rand van de dubbele rij blokken. Het visgraatmotief wordt aangebracht in retroreflecterend materiaal van 100 mm breedte, afwisselend in de kleuren fluorescent geel of groen en fluorescent oranje.

De aanduiding `ambulance' wordt aangebracht in rood retroreflecterend materiaal op de achterkant van het voertuig.

Op de achterkant van de ziekenwagen staat in de rechterbenedenhoek van het voertuig het unieke identificatienummer van de vergunning die het agentschap heeft verleend. Het unieke identificatienummer wordt voorafgegaan door het logo voor niet-dringend liggend ziekenvervoer.

Optioneel kunnen de volgende uiterlijke kenmerken worden aangebracht op de ziekenwagen:1° op de zijkant van de ziekenwagen kan: a) net boven de dubbele rij blokken de naam van de dienst vermeld worden;b) binnen een vlak van 400 mm op 400 mm het logo van de ziekenwagendienst vermeld worden;2° op de achterkant van de ziekenwagen kan het telefoonnummer van de ziekenwagendienst vermeld worden;3° op de voorkant van de ziekenwagen kan het telefoonnummer van de ziekenwagendienst vermeld worden.

Art. 19.De ziekenwagen is ten minste uitgerust met:1° een hoofdbrancard of een hoofdbrancard op onderstel met matras en drie riemen, die minstens het bekken en de schouders van de patiënt kan fixeren;2° een schepbrancard of equivalent;3° een draagstoel;4° twee zitplaatsen om een persoon comfortabel en veilig te vervoeren.Alle zitplaatsen zijn uitgerust met hoofdsteunen, rugleuningen en veiligheidsgordels;5° een draagzeil, transfermatras of patiëntslide;6° een zuurstofvoorraad van ten minste 250 liter die bestaat uit de volgende zuurstofflessen: a) een vaste zuurstoffles van ten minste 2000 liter, of het equivalent daarvan, met reduceerventiel, debietregelaar met regelkraan die een maximumdebiet van minstens 15 liter per minuut mogelijk maakt;b) een draagbare zuurstoffles van ten minste 400 liter met reduceerventiel, debietregelaar met regelkraan die een maximumdebiet van minstens 15 liter per minuut mogelijk maakt;7° een manuele beademingsballon met zuurstofaansluiting en zuurstofreservoir met een gezichtsmasker voor volwassenen en een gezichtsmasker voor kinderen;8° zuurstofmaskers voor verhoogde zuurstofconcentratie voor volwassenen;9° zuurstofmaskers voor verhoogde zuurstofconcentratie voor kinderen;10° zuurstofbrillen voor volwassenen;11° zuurstofbrillen voor kinderen;12° een draagbaar manueel aspiratietoestel met aspiratiesondes van minstens volgende maten: a) 8 CH;b) 12 CH;c) 14 CH;13° een CE-goedgekeurde geautomatiseerde externe defibrillator type 1 of hoger, met elektroden voor volwassenen;14° dekens;15° hygiënische bescherming van de brancard, zoals textiel- of wegwerplakens;16° een decontamineerbaar hoofdkussen;17° reinigings- en decontaminatiemateriaal om na het vervoer van een besmette patiënt de ziekenwagen te decontamineren;18° ontsmettende handgel;19° niet-steriele wegwerphandschoenen;20° wegwerpnierbekkens;21° een vuilnisbakje;22° een container voor scherpe voorwerpen en naalden;23° steriele kompressen van minstens 7,5 cm op 7,5 cm;24° absorberende verbanden van 20 cm op 10 cm;25° elastische verbanden van verschillende breedte;26° een brede rol pleister;27° ontsmettingsmiddel voor levend weefsel in unidoseverpakking;28° decontaminatiemiddel voor inert materiaal;29° een verbandschaar;30° een beschermset voor besmettelijke ziekten, die bestaat uit een beschermingspak, een beschermbril, chirurgische maskers en FFP2-maskers;31° een bedpan met deksel;32° een onbreekbaar of wegwerp urinaal;33° wegwerpzakdoekjes;34° wegwerphanddoekjes;35° een communicatiemiddel zoals een gsm of een mobiele zender - ontvanger;36° een zak om besmet materiaal op te bergen.HOOFDSTUK3. - VergunningsprocedureAfdeling 1. - Voorlopige vergunning en vergunning

 

Art. 20.Een dienst die een vergunning voor niet-dringend liggend ziekenvervoer wil verkrijgen, dient daarvoor een vergunningsaanvraag in bij het agentschap en vraagt een controle aan bij een gemachtigde controleorganisatie.

Bij een aanvraag tot controle zijn al de volgende documenten gevoegd:1° een nota met de vermelding van de maatschappelijke zetel van de dienst, de naam van de medisch verantwoordelijke, vermeld in artikel 4, en de naam van de algemeen verantwoordelijke, vermeld in artikel 5.De medisch verantwoordelijke en de algemeen verantwoordelijke ondertekenen die nota;2° een lijst met het aantal ziekenwagens en de standplaats ervan;3° een beschrijvende nota waarin wordt vermeld op welke wijze voldaan is aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 2.Als het dossier onvolledig is, deelt de gemachtigde controleorganisatie dat mee aan de aanvrager, met vermelding van de ontbrekende gegevens, binnen een maand nadat ze het dossier heeft ontvangen.

Art. 21.Uiterlijk binnen een maand nadat ze een ontvankelijk dossier heeft ontvangen, controleert de gemachtigde controleorganisatie, op basis van het eisenkader dat het agentschap heeft opgesteld, na advies van de onafhankelijke commissie, of de dienst en de ziekenwagens niet-dringend liggend ziekenvervoer die tot de dienst behoren, voldoen aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4.

In het eisenkader, vermeld in het eerste lid, zijn de te controleren vergunningsvoorwaarden vertaald naar concrete en objectieve vaststellingen. Het eisenkader wordt gepubliceerd op de website van het agentschap. Het agentschap bepaalt voor elk van de vergunningsvoorwaarden, vermeld in het eisenkader, na advies van de onafhankelijke commissie, de waarde op basis waarvan het oordeel, vermeld in artikel 22, moet worden gegeven.

De ziekenwagendienst wordt ter plaatse gecontroleerd. De ziekenwagens worden steekproefsgewijs gecontroleerd. De grootte van de steekproef bedraagt 10% van het aantal ziekenwagens van de ziekenwagendienst, met een minimum van drie en een maximum van tien. De steekproef bevat ziekenwagens die at random door de gemachtigde controleorganisatie zijn geselecteerd. De gemachtigde controleorganisatie kan op het moment van de controle beslissen dat de steekproef wordt uitgebreid.

In dat geval motiveert ze die beslissing in het verslag, vermeld in artikel 22.

De dienst stelt aan de gemachtigde controleorganisatie alle gegevens ter beschikking die voor de controle noodzakelijk zijn, en de dienst verleent de toegang tot de dienst en alle ziekenwagens om de controle te laten uitvoeren.

Art. 22.Binnen een maand na de controle maakt de gemachtigde controleorganisatie een omstandig verslag, volgens een model dat het agentschap heeft bepaald, na advies van de onafhankelijke commissie.

In het verslag wordt het oordeel over de dienst en iedere gecontroleerde ziekenwagen vermeld. Het oordeel is gunstig, gunstig met voorbehoud of ongunstig.

Het verslag wordt naar de dienst gestuurd met een kopie naar het agentschap.

Art. 23.§ 1. Onder voorbehoud van het uitvoeren van een bijkomende controle, vermeld in artikel 30, beslist het agentschap over de vergunningsaanvraag uiterlijk een maand nadat het verslag, vermeld in artikel 22, werd ontvangen. Als er een bijkomende controle wordt uitgevoerd, beslist het agentschap binnen een maand nadat het agentschap het verslag van de bijkomende controle, vermeld in artikel 30, heeft ontvangen.

Een positieve vergunningsbeslissing vermeldt de begin- en einddatum van de voorlopige vergunning of de vergunning.

Een vergunning is maximaal zes jaar geldig.

Een voorlopige vergunning geldt voor zes maanden en is twee keer met telkens maximaal zes maanden verlengbaar. § 2. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling van de ziekenwagens en een gunstige beoordeling met voorbehoud van de dienst bevat, bezorgt het agentschap een voorlopige vergunning van de dienst en een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopige uniek identificatienummer voor alle ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30, anders beslist. § 3. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling van de dienst en een gunstige beoordeling met voorbehoud voor een of meer ziekenwagens van die dienst bevat, bezorgt het agentschap een voorlopige vergunning voor de dienst en een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopig uniek identificatienummer voor alle ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30, anders beslist.

Vanaf het moment dat één ziekenwagen in de steekproef als gunstig met voorbehoud wordt beoordeeld, worden alle ziekenwagens van de ziekenwagendienst als gunstig met voorbehoud beschouwd.

Na een gunstige beoordeling met voorbehoud heeft de dienst drie maanden de tijd om de vastgestelde tekorten weg te werken. Uiterlijk binnen drie maanden nadat de dienst het verslag, vermeld in artikel 22, heeft ontvangen, vraagt hij een tweede controle aan bij de gemachtigde controleorganisatie die de voorgaande controle heeft uitgevoerd. In de aanvraag vermeldt de dienst op welke wijze de vastgestelde tekortkomingen zijn weggewerkt. Uiterlijk binnen een maand nadat de controleorganisatie de tweede aanvraag tot controle heeft ontvangen, controleert ze of de vastgestelde tekortkomingen op afdoende wijze zijn weggewerkt. Binnen een maand na de controle maakt de controleorganisatie een verslag als vermeld in artikel 22. Dat verslag wordt naar de dienst gestuurd met een kopie naar het agentschap. § 4. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling bevat van de dienst en van de ziekenwagens die aan de dienst verbonden zijn, bezorgt het agentschap een vergunning met bijbehorend uniek identificatienummer van de ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30, anders beslist. § 5. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een ongunstige beoordeling of een derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud bevat, bezorgt het agentschap aan de dienst een voornemen tot weigering van vergunning voor de dienst en voor alle ziekenwagens die aan de dienst verbonden zijn, tenzij de administrateur-generaal op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30, anders beslist. De verleende vergunning blijft geldig zolang de bezwaartermijn, vermeld in artikel 24, eerste lid, loopt of, als een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend, tot de datum van de definitieve beslissing over de aangevraagde vergunning.

Vanaf het moment dat één ziekenwagen in de steekproef als ongunstig wordt beoordeeld, worden alle ziekenwagens van de ziekenwagendienst als ongunstig beschouwd. In dat geval kan de ziekenwagendienst ervoor kiezen dat de steekproefsgewijze controle wordt vervangen door een controle van iedere ziekenwagen die tot de ziekenwagendienst behoort.

In het voornemen tot weigering van vergunning, vermeld in het eerste lid, worden de mogelijkheid en de nadere regels om een bezwaarschrift in te dienen vermeld.

Art. 24.Op straffe van onontvankelijkheid kan de dienst tot uiterlijk dertig dagen nadat hij het voornemen, vermeld in artikel 23, § 5, heeft ontvangen, met een aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift bij het agentschap indienen. Hij kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

Binnen een maand nadat het agentschap het gemotiveerde bezwaarschrift heeft ontvangen, bezorgt het agentschap het bezwaarschrift, het voornemen tot weigering en het verslag, vermeld in artikel 23, § 3, derde lid, aan de onafhankelijke commissie voor advies. De onafhankelijke commissie behandelt het bezwaar conform de werkwijze, vermeld in het huishoudelijk reglement. Binnen twee maanden nadat de onafhankelijke commissie een bezwaarschrift heeft ontvangen, formuleert ze een advies aan de administrateur-generaal.

Art. 25.Binnen twee maanden nadat de administrateur-generaal het advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 24, heeft ontvangen, of, als het advies hem niet bereikt binnen de termijn, vermeld in artikel 24, binnen een maand nadat die termijn verstreken is, wordt de voorlopige vergunning, vermeld in artikel 23, § 2, of de voorlopige vergunning, vermeld in artikel 23, § 3, of de vergunning, vermeld in artikel 23, § 4, verleend, of wordt de beslissing om de vergunning te weigeren, met een aangetekende zending aan de dienst betekend.

Als het advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 24, tweede lid, ontbreekt, kan de administrateur-generaal geen beslissing nemen zonder dat hij de dienst heeft gehoord, als die daarom heeft verzocht in zijn bezwaarschrift. De termijn, vermeld in het eerste lid, wordt in dat geval met een maand verlengd.

Als de administrateur-generaal van oordeel is dat het advies van de onafhankelijke commissie niet kan worden gevolgd, beslist de minister.

Art. 26.Als de dienst geen bezwaarschrift als vermeld in artikel 24, heeft ingediend binnen dertig dagen nadat hij het voornemen tot weigering van vergunning heeft ontvangen, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van de administrateur-generaal geacht van rechtswege een weigeringsbeslissing te zijn.

Het agentschap brengt de dienst binnen een maand nadat de termijn, vermeld in het eerste lid, verstreken is met een aangetekende zending op de hoogte. Het bezorgt een kopie van die brief aan de onafhankelijke commissie.

Art. 27.Het agentschap publiceert op zijn website een lijst van voorlopig vergunde en vergunde diensten niet-dringend liggend ziekenvervoer, hun ziekenwagens met bijbehorende uniek identificatienummers, en de begin- en einddatum van de vergunningen.Afdeling 2. - Verlenging van vergunning

 

Art. 28.§ 1. Een dienst die een verlenging van een vergunning voor niet-dringend liggend ziekenvervoer wil verkrijgen, dient daarvoor uiterlijk zes maanden voor de lopende vergunning verstreken is, een verlengingsaanvraag in bij het agentschap en een aanvraag tot controle bij een gemachtigde controleorganisatie.

Bij een aanvraag tot controle zijn de documenten, vermeld in artikel 20, tweede lid, gevoegd als er veranderingen zijn doorgevoerd sinds de laatste controle. § 2. Voor het einde van de periode van de lopende vergunning wordt de procedure, vermeld in artikel 21, 22 en 23, § 1, doorlopen. § 3. Als er een gunstige beoordeling is, wordt de vergunning met bijbehorende uniek identificatienummer van de ziekenwagens verlengd.

Het agentschap past de einddatum aan van de vergunning van de dienst en de ziekenwagens die aan de dienst verbonden zijn, en neemt de dienst op in de lijst van vergunde diensten niet-dringend liggend ziekenvervoer op de website van het agentschap. § 4. Als er geen gunstige beoordeling is, deelt het agentschap de dienst een voornemen tot weigering van verlenging van de vergunning mee, met vermelding van de mogelijkheid en de nadere regels om een bezwaarschrift in te dienen.

Artikel 24, 25 en 26 zijn van overeenkomstige toepassing.Afdeling 3. - Aanpassing van vergunning

 

Art. 29.§ 1. Als een ziekenwagen van een vergunde dienst definitief buiten dienst wordt gesteld, meldt de dienst dat binnen een maand aan het agentschap.

Het agentschap zet de vergunning van het voertuig in kwestie stop. Het agentschap schrapt de ziekenwagen van de lijst van vergunde diensten niet-dringend liggend ziekenvervoer, zoals gepubliceerd op de website van het agentschap. § 2. Een vergunde dienst die een bijkomende ziekenwagen in dienst wil stellen of een vergunde ziekenwagen wil vervangen, dient daarvoor een vergunningsaanvraag in bij het agentschap en vraagt een controle van die ziekenwagen aan bij een gemachtigde controleorganisatie.

Binnen vijftien dagen nadat de gemachtigde controleorganisatie de aanvraag ontvangen heeft, controleert ze het voertuig in kwestie.

Binnen vijftien dagen na de controle maakt de gemachtigde controleorganisatie een verslag. In het verslag wordt een conclusie van de beoordeling vermeld. Die conclusie is gunstig, gunstig met voorbehoud of ongunstig. Dat verslag wordt naar de dienst en naar het agentschap gestuurd. § 3. Als er een gunstige beoordeling met voorbehoud is, bezorgt het agentschap een voorlopige vergunning voor het voertuig in kwestie.

Artikel 23, § 3, is van overeenkomstige toepassing. § 4. Als er een ongunstige beoordeling is, bezorgt het agentschap een voornemen tot weigering van vergunning voor het desbetreffende voertuig. Artikel 23, § 5, artikel 23, 34 en 35 zijn van overeenkomstige toepassing. § 5. Als er een gunstige beoordeling is, bezorgt het agentschap een vergunning van het voertuig in kwestie met bijbehorend uniek identificatienummer van de ziekenwagen aan de dienst. De vergunning voor het bijkomende voertuig vermeldt de begin- en einddatum. Het agentschap vermeldt de vergunning voor het bijkomende voertuig, met bijbehorend uniek identificatienummer, op de lijst van vergunde diensten niet-dringend liggend ziekenvervoer, zoals gepubliceerd op de website van het agentschap.

De dienst mag in geen geval de bijkomende ziekenwagen in gebruik nemen vóór de begindatum van de vergunning voor het bijkomende voertuig. De vergunning voor het bijkomende voertuig is geldig tot de einddatum van de lopende vergunning van de dienst.Afdeling 4. - Bijkomende controle

 

Art. 30.Het agentschap kan op verzoek van de onafhankelijke commissie of op eigen initiatief altijd een controle op de naleving van de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4, bevelen door een gemachtigde controleorganisatie. De controle kan aangekondigd of onaangekondigd uitgevoerd worden.

Zorginspectie kan controles uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 19 januari 2018 houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en welzijnsbeleid.

In het tweede lid wordt verstaan onder Zorginspectie: de Zorginspectie, vermeld in artikel 3, § 2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.Afdeling 5. - Intrekking van vergunning

 

Art. 31.§ 1. Als de dienst niet langer voldoet aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 1, kan het agentschap de dienst met een aangetekende zending aanmanen om binnen de drie maanden al zijn verplichtingen na te komen. De aanmaning vermeldt de periode en de voorwaarden die vervuld moeten zijn om de intrekking van de vergunning te voorkomen.

Als, ondanks de aanmaning, de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd, wordt de vergunning voor de dienst ingetrokken. § 2. Als een ziekenwagen van een dienst niet langer voldoet aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, kan het agentschap de dienst met een aangetekende zending aanmanen om binnen drie maanden al zijn verplichtingen na te komen. De aanmaning vermeldt de periode en de voorwaarden die vervuld moeten zijn om de intrekking van de vergunning te voorkomen.

Als, ondanks de aanmaning, de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd, wordt de vergunning voor de ziekenwagen in kwestie ingetrokken.

Art. 32.Het voornemen om de vergunning in te trekken, wordt aan de dienst betekend met een aangetekende zending van het agentschap, waarin de mogelijkheden en de nadere regels vermeld zijn om een bezwaarschrift conform artikel 24 in te dienen.

Art. 33.De beslissing tot intrekking van de vergunning wordt met een aangetekende zending aan de dienst bezorgd en vermeldt de datum vanaf wanneer de vergunning wordt ingetrokken.HOOFDSTUK4. - Procedure voor de behandeling van klachten in de tweede lijn

Art. 34.Klachten over de dienstverlening binnen het niet-dringend liggend ziekenvervoer kunnen schriftelijk worden ingediend bij het agentschap. Het agentschap gaat na of het een klacht in tweede lijn als vermeld in artikel 5, § 1, van het decreet van 18 mei 2018, betreft. Als dat niet het geval is, wordt aan de persoon die de klacht heeft ingediend, gevraagd de klacht te richten aan de desbetreffende ziekenwagendienst, die de klacht behandelt conform de klachtenprocedure, vermeld in artikel 12 van dit besluit.

Voor elke klacht in tweede lijn bezorgt het agentschap schriftelijk een ontvangstmelding, binnen tien dagen nadat het de klacht ontvangen heeft, aan de persoon die de klacht heeft ingediend. In de ontvangstmelding wordt meegedeeld dat de klacht voor advies aan de onafhankelijke commissie is bezorgd, met vermelding van de datum van de eerstvolgende bijeenkomst van de onafhankelijke commissie.

Het agentschap agendeert de klacht in tweede lijn op de volgende bijeenkomst van de onafhankelijke commissie. De onafhankelijke commissie behandelt de klacht conform de werkwijze, vermeld in het huishoudelijk reglement. De onafhankelijke commissie formuleert binnen dertig dagen een schriftelijk advies aan het agentschap over de correcte behandeling van de klacht door de dienst conform artikel 12, de aard, de gegrondheid en eventuele correctieve maatregelen ingevolge de klacht. Die termijn kan, na motivatie, één keer met dertig dagen worden verlengd.

Het agentschap bezorgt de persoon die de klacht heeft gemeld, uiterlijk binnen dertig dagen nadat het het advies, vermeld in derde lid, heeft ontvangen, schriftelijk een antwoord.HOOFDSTUK5. - De onafhankelijke controleorganisaties

Art. 35.§ 1. De administrateur-generaal kan organisaties machtigen om controles uit te voeren op de naleving van de vergunningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4. Die organisaties stellen zich daarvoor kandidaat bij het agentschap. § 2. Om een machtiging van de administrateur-generaal als vermeld in paragraaf 1, te verkrijgen, voldoet een organisatie aan al de volgende criteria:1° ze beschikt over een accreditatie conform ISO 17021-1 bij BELAC voor de certificatie van kwaliteitsmanagementsystemen;2° ze beschikt over een sectorale BELAC-accreditatie voor de volgende EA-sectoren: a) 31A: vervoer te land;b) 38A: gezondheid en maatschappelijke dienstverlening;3° ze kan Nederlandstalige audits uitvoeren;4° ze beschikt over een schriftelijke procedure om certificatie-audits bij ziekenwagendiensten uit te voeren.Die procedure bevat het engagement dat controles worden uitgevoerd op basis van een eisenkader dat daarvoor ontworpen is, en dat de onafhankelijke commissie heeft opgesteld;5° ze beschikt over voldoende middelen om de controles binnen de vastgelegde termijnen te kunnen uitvoeren.§ 3. Het agentschap bezorgt de kandidatuur voor advies aan de onafhankelijke commissie. De onafhankelijke commissie adviseert op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 2, binnen twee maanden nadat ze de kandidatuur, vermeld in paragraaf 1, heeft ontvangen, of de kandidaat geschikt is om de controles, vermeld in artikel 21, 23, § 3, en artikel 29, § 2, op kwaliteitsvolle wijze uit te voeren. De onafhankelijke commissie bezorgt haar advies schriftelijk aan het agentschap en de aanvrager.

Art. 36.§ 1. Binnen twee maanden nadat hij het advies van de onafhankelijke commissie ontvangen heeft, bezorgt de administrateur-generaal een machtiging of een voornemen tot weigering van een machtiging aan de kandidaat met een aangetekende brief.

De machtiging geldt voor een periode van tien jaar en is hernieuwbaar.

Als het advies van de onafhankelijke commissie uitblijft binnen de termijn, vermeld in artikel 35, § 3, beslist de administrateur-generaal. § 2. Op straffe van onontvankelijkheid kan de kandidaat die een voornemen tot weigering van de gevraagde machtiging heeft ontvangen van het agentschap, tot uiterlijk dertig dagen nadat hij dit voornemen heeft ontvangen, bij het agentschap met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs een bezwaarschrift tegen de weigering indienen met zijn opmerkingen en, als de kandidaat dat wil, met het uitdrukkelijke verzoek om gehoord te worden.

Het bezwaarschrift van de aanvrager wordt, samen met het advies van de onafhankelijke commissie, het voornemen tot weigering van een machtiging en de kandidatuur, opnieuw voorgelegd aan de onafhankelijke commissie, die op basis van de stukken en binnen twee maanden nadat ze het bezwaarschrift heeft ontvangen, een nieuw advies uitbrengt en bezorgt aan de aanvrager en de minister.

Binnen twee maanden nadat hij het tweede advies van de onafhankelijke commissie heeft ontvangen, of, als het advies hem niet bereikt binnen twee maanden nadat het bezwaarschrift, vermeld in het eerste lid, is ingediend bij het agentschap, een maand nadat die termijn verstreken is, bezorgt de minister zijn definitieve beslissing aan de kandidaat.

Als het advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in het derde lid, ontbreekt, kan de minister geen beslissing nemen zonder dat hij de aanvrager heeft gehoord, als die daarom heeft verzocht in zijn bezwaarschrift. De termijn, vermeld in het derde lid, wordt in dat geval met een maand verlengd. § 3. Als de dienst geen bezwaarschrift als vermeld in paragraaf 2, heeft ingediend binnen dertig dagen nadat hij het voornemen tot weigering van machtiging heeft ontvangen, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van de administrateur-generaal geacht van rechtswege een weigeringsbeslissing te zijn.

Art. 37.Een controle van een dienst niet-dringend liggend ziekenvervoer als vermeld in artikel 21 en 23, § 3, en een controle van een of meer ziekenwagens als vermeld in artikel 29, § 2, door een gemachtigde controleorganisatie resulteert altijd in een verslag, volgens een model dat het agentschap heeft bepaald, dat wordt bezorgd aan het agentschap.

Art. 38.§ 1. Als een gemachtigde controleorganisatie niet langer voldoet aan de criteria, vermeld in artikel 35, § 2, of als een gemachtigde controleorganisatie de termijnen, vermeld in artikel 21, 22, 23, § 3, artikel 28 en 29, § 2, niet respecteert, of in andere gevallen van disfunctioneren kan de administrateur-generaal, op eigen initiatief of op advies van de onafhankelijke commissie, de machtiging van een controleorganisatie, vermeld in artikel 35, intrekken. De administrateur-generaal deelt het voornemen om de machtiging in te trekken, schriftelijk mee aan de organisatie in kwestie. In die brief worden de voorgenomen datum en de reden van de intrekking vermeld. § 2. Op straffe van onontvankelijkheid kan de organisatie, vermeld in paragraaf 1, tot uiterlijk dertig dagen nadat ze het voornemen tot intrekking van de machtiging heeft ontvangen, met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs een bezwaarschrift tegen het voornemen tot intrekking indienen met haar opmerkingen en, als die organisatie dat wil, met het uitdrukkelijke verzoek om gehoord te worden.

Het bezwaarschrift van de aanvrager wordt, samen met het voornemen tot intrekking van de machtiging door het agentschap, aan de minister bezorgd en voorgelegd aan de onafhankelijke commissie, die op basis van de stukken en binnen twee maanden nadat ze het bezwaarschrift heeft ontvangen, een advies uitbrengt.

Binnen twee maanden nadat hij het advies van de onafhankelijke commissie heeft ontvangen, of, als het advies hem niet bereikt binnen twee maanden nadat het bezwaarschrift, vermeld in het eerste lid, is ingediend bij het agentschap, een maand na het verstrijken van die termijn, bezorgt de minister zijn definitieve beslissing aan de kandidaat.

Als het advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in het derde lid, ontbreekt, kan de minister geen beslissing nemen zonder dat hij de aanvrager heeft gehoord, als die daarom heeft verzocht in zijn bezwaarschrift. De termijn, vermeld in het derde lid, wordt in dat geval met een maand verlengd. § 3. Als de organisatie geen bezwaarschrift als vermeld in paragraaf 2, heeft ingediend binnen dertig dagen nadat hij het voornemen tot intrekking van de machtiging heeft ontvangen, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van de administrateur-generaal geacht van rechtswege een intrekkingsbeslissing te zijn.

Art. 39.Het agentschap publiceert de lijst van gemachtigde controleorganisaties op zijn website.HOOFDSTUK6. - Slotbepalingen

Art. 40.Alle ziekenwagens die na de publicatie van dit besluit in dienst worden genomen, moeten, vanaf de zesde maand na de publicatie van dit besluit, voldoen aan de uiterlijke kenmerken, vermeld in artikel 18.

De ziekenwagens die al in dienst zijn genomen op het ogenblik van de publicatie van dit besluit, moeten uiterlijk vijf jaar na de publicatie van dit besluit voldoen aan de uiterlijke kenmerken, vermeld in artikel 18.

Art. 41.Op de tiende dag na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad treden in werking:1° het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, met uitzondering van artikel 4, dat in werking treedt vijftien maanden na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad;2° dit besluit, met uitzondering van - artikel 6, tweede, derde en vijfde lid, dat in werking treedt vijf jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad;- artikel 15, dat in werking treedt één jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad; - artikel 16, dat in werking treedt zes jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 16 is niet van toepassing als de erkenningsplicht van het paramedisch beroep, vermeld in artikel 1, 11°, van het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van paramedische beroepen, vijf jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, in werking is getreden.

Art. 42.De Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 februari 2019.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN


Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van artikel 5 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer

VLAAMSE OVERHEID

16 NOVEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van artikel 5 van hetdecreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer

De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, artikelen 2, 5 en 8;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2006 houdende de oprichting van de onafhankelijke commissie, belast met de bepaling, actualisering en voortgangsbewaking van de minimumkwaliteitseisen voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 mei 2018;

Gelet op advies 64.336/3 van de Raad van State, gegeven op 30 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging,Besluit :HOOFDSTUK1. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:1° administrateur-generaal: de administrateur-generaal van het agentschap;2° agentschap: het agentschap Zorg en Gezondheid, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap "Zorg en Gezondheid";3° decreet van 18 mei 2018: het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer;4° dienst: een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer als vermeld in artikel 2, 1°, van hetdecreet van 18 mei 2018;5° gemengde werkgroep opleiding: de werkgroep, vermeld in artikel 5, § 2, van het decreet van 18 mei 2018;6° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;7° onafhankelijke commissie: de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 5, § 1, van hetdecreet van 18 mei 2018;8° ziekenfonds: de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten, het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten, de Landsbond van de Liberale Mutualiteiten, de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen en de Landsbond van de Neutrale Ziekenfondsen.HOOFDSTUK2. - De onafhankelijke commissie niet-dringend liggend ziekenvervoer

Art. 2.Er wordt een onafhankelijke commissie opgericht.

De onafhankelijke commissie bestaat, naast de voorzitter, uit de volgende leden:1° een vertegenwoordiger per ziekenfonds;2° een vertegenwoordiger per dienst die op jaarbasis 50.000 ritten uitvoert;3° een vertegenwoordiger van het Vlaams Patiëntenplatform vzw;4° een vertegenwoordiger van Zorgnet-Icuro vzw;5° een vertegenwoordiger van Test-Aankoop vzw;6° een vertegenwoordiger van het agentschap.Om aan de voorwaarde van 50.000 ritten per jaar, vermeld in het tweede lid, 2°, te voldoen, mogen verschillende diensten zich groeperen en samen een vertegenwoordiger aanwijzen. Het aandeel ritten van een dienst kan maar door één vertegenwoordiger worden vertegenwoordigd.

Voor elk van de effectieve leden, vermeld in het tweede lid, wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.

De functie van secretaris van de onafhankelijke commissie wordt waargenomen door een personeelslid van het agentschap.

Art. 3.§ 1. De leden van de onafhankelijke commissie worden voor zes jaar benoemd door de minister. Het mandaat is één keer hernieuwbaar.

De leden van de onafhankelijke commissie blijven in functie tot de minister over de hernieuwing van de mandaten een beslissing heeft genomen. § 2. Een lid kan op verzoek van zijn organisatie worden vervangen door een vervangend lid dat de minister benoemt voor de resterende duur van het mandaat van het lid dat hij vervangt.

In geval van overlijden, ontslag of intrekking van een mandaat van een effectief lid vóór het mandaat beëindigd is, wordt zijn plaatsvervangend lid effectief lid voor de resterende duur van het mandaat van het lid dat hij vervangt en wordt een nieuw plaatsvervangend lid aangewezen.

Art. 4.§ 1. Alleen de voorzitter en de effectieve leden zijn stemgerechtigd of, bij verhindering, hun plaatsvervangers.

Elke beslissing van de onafhankelijke commissie wordt genomen met zowel een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen in de groep vertegenwoordigers, vermeld in artikel 2, tweede lid, 2°, als met een gewone meerderheid over de andere groep vertegenwoordigers, vermeld in artikel 2, tweede lid, 1°, en artikel 2, tweede lid, 3° tot en met 6°, is bereikt.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 2. De onafhankelijke commissie kan alleen geldig beraadslagen als aan het aanwezigheidsquorum, dat is bepaald in het huishoudelijk reglement, vermeld in artikel 6, is voldaan.

Art. 5.Tijdens de eerste vergadering kiest de onafhankelijke commissie onder haar leden twee kandidaat-voorzitters, conform de stemprocedure, vermeld in artikel 4.

In afwijking van artikel 4, § 2, kan de onafhankelijke commissie pas voor het eerst rechtsgeldig vergaderen als alle effectieve leden aanwezig zijn.

De minister benoemt een van de kandidaat-voorzitters tot voorzitter en de andere kandidaat-voorzitter tot ondervoorzitter van de onafhankelijke commissie. Het plaatsvervangend lid van de voorzitter wordt dan effectief lid en er wordt een nieuw plaatsvervangend lid aangewezen. Tijdens de duur van zijn mandaat leidt en vertegenwoordigt de voorzitter alleen de onafhankelijke commissie, en niet de organisatie die hem heeft voorgedragen als lid als vermeld in artikel 2, tweede lid.

Art. 6.De onafhankelijke commissie stelt een huishoudelijk reglement op dat in afwijking van de stemprocedure, vermeld in artikel 4 van dit besluit, alleen kan worden goedgekeurd bij een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden op een vergadering waarbij minstens twee derde van de leden aanwezig is. Het aldus goedgekeurde huishoudelijk reglement wordt bezorgd aan de administrateur-generaal en bevat minstens:1° de manier waarop de onafhankelijke commissie wordt samengeroepen, en de minimale frequentie van de bijeenkomsten;2° de manier waarop de agenda van de onafhankelijke commissie wordt samengesteld;3° het vereiste aanwezigheidsquorum om geldig te kunnen beraadslagen;4° de werkwijze die wordt gevolgd voor de adviserende opdracht, vermeld in artikel 5, § 1, eerste lid, van het decreet van 18 mei 2018, en de adviserende opdracht, vermeld in artikel 6, tweede lid, van het voormelde decreet;5° de interne werkwijze die wordt gevolgd in geval van een verzoek om advies van het agentschap over een bezwaar tegen de weigering van vergunning door een dienst niet-dringend liggend ziekenvervoer;6° de interne werkwijze die wordt gevolgd om de concrete eisen te bepalen waaraan een controle door een onafhankelijke controleorganisatie moet voldoen;7° de interne werkwijze die wordt gevolgd om klachten in tweede lijn te behandelen;8° de interne werkwijze die wordt gevolgd in geval van een verzoek om advies van het agentschap over de machtiging van een onafhankelijke controleorganisatie, of over de intrekking van een dergelijke machtiging.In het eerste lid wordt verstaan onder onafhankelijke controleorganisatie: een organisatie zoals vermeld in artikel 8 van het decreet van 18 mei 2018.HOOFDSTUK3. - De gemengde werkgroep opleiding

Art. 7.Tijdens haar eerste vergadering kiest de onafhankelijke commissie, conform de stemprocedure, vermeld in artikel 4, onder haar leden de vertegenwoordigers die samen de gemengde werkgroep opleiding vormen.

De gemengde werkgroep opleiding bestaat uit:1° twee vertegenwoordigers van de ziekenfondsen;2° twee vertegenwoordigers van de diensten;3° een vertegenwoordiger van Zorgnet Icuro vzw;4° een vertegenwoordiger van het agentschap.Voor elk van de effectieve leden, vermeld in het tweede lid, wordt een plaatsvervangend lid gekozen.

De gemengde werkgroep opleiding kan experts uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen.

De functie van secretaris van de gemengde werkgroep opleiding wordt waargenomen door een personeelslid van het agentschap.

Art. 8.Tijdens haar eerste vergadering kiest de gemengde werkgroep opleiding onder haar leden een voorzitter en een ondervoorzitter volgens de stemprocedure, vermeld in artikel 9, § 1.

In afwijking van artikel 9, § 2, kan de gemengde werkgroep opleiding pas rechtsgeldig voor het eerst vergaderen als alle effectieve leden aanwezig zijn.

Art. 9.§ 1. Alleen de voorzitter en de effectieve leden zijn stemgerechtigd of, bij verhindering, hun plaatsvervangers.

De gemengde werkgroep opleiding spreekt zich uit bij een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen in de groepen vertegenwoordigers, vermeld in artikel 7, tweede lid.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 2. Om geldig te beraadslagen, is voldaan aan het aanwezigheidsquorum, dat is bepaald in het huishoudelijk reglement, vermeld in artikel 10.

Art. 10.De gemengde werkgroep opleiding stelt een huishoudelijk reglement op dat alleen kan worden goedgekeurd bij een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden op een vergadering waarbij minstens twee derde van de leden aanwezig is.

Het huishoudelijk reglement wordt bezorgd aan de administrateur-generaal en bevat minstens:1° de manier waarop de gemengde werkgroep opleiding wordt samengeroepen, en de minimale frequentie van de bijeenkomsten;2° de manier waarop de agenda van de gemengde werkgroep opleiding wordt samengesteld;3° het vereiste aanwezigheidsquorum om geldig te kunnen beraadslagen;4° de interne werkwijze die wordt gevolgd voor de adviserende opdracht, vermeld in artikel 5, § 2, eerste lid, van het decreet van 18 mei 2018.HOOFDSTUK4. - Slotbepalingen

Art. 11.Het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2006 houdende de oprichting van de onafhankelijke commissie, belast met de bepaling, actualisering en voortgangsbewaking van de minimumkwaliteitseisen voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer, wordt opgeheven.

Art. 12.Dit besluit en artikel 5 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, treden in werking op de dag van de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 16 november 2018.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN


Decreet betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer

VLAAMSE OVERHEID

18 MEI 2018. - Decreet betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer (1)

Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: Decreet betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoerHOOFDSTUK1. - Algemene bepaling, definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder:1° dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer: een organisatie van een of meer personen, al of niet met het oogmerk winstgevend te zijn, die niet-dringend liggend ziekenvervoer aanbiedt;2° niet-dringend liggend ziekenvervoer: het vervoer dat niet onder het toepassingsgebied van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening valt, waarbij er een medische indicatie is om de patiënt onder begeleiding van een ziekenvervoerder liggend te vervoeren.Niet-dringend liggend ziekenvervoer voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:a) de patiënt kan niet anders dan in de liggende toestand worden vervoerd of de patiënt moet bij mobilisatie gedragen worden;b) de patiënt bevindt zich niet in een acute of acuut verergerende situatie bij de aanvang van het transport;c) er is een hoge relatieve kans dat er zich een acute verslechtering van de toestand voordoet door en tijdens het transport of de patiënt bevindt zich in een slechte en ernstig zieke toestand.HOOFDSTUK2. - Werkingsbeginselen

Art. 3.§ 1. Onverminderd de naleving van de bijkomende vergunningsvoorwaarden, vermeld in artikel 6, tweede lid, verstrekt een vergunde dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer conform zijn opdracht aan iedere patiënt verantwoorde zorg, zonder onderscheid van leeftijd of geslacht, van ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging, van ras of geaardheid, en ongeacht de vermogenstoestand van de betrokkene. § 2. De zorg, vermeld in paragraaf 1, voldoet aan de vereisten van doeltreffendheid, doelmatigheid, continuïteit, maatschappelijke aanvaardbaarheid en gebruikersgerichtheid.

Bij het verstrekken van de zorg, vermeld in paragraaf 1, worden respect voor de menselijke waardigheid en diversiteit, de bejegening, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het zelfbeschikkingsrecht, de klachtenbemiddeling en -behandeling, financiële transparantie, de informatie aan en de inspraak van de patiënt en iedere belanghebbende uit zijn leefomgeving gegarandeerd. § 3. Diensten voor niet-dringend liggend ziekenvervoer en patiënten hebben elk een aandeel in de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg, vermeld in paragraaf 1, onverminderd de verantwoordelijkheid van de overheid.HOOFDSTUK3. - Het niet-dringend liggend ziekenvervoer

Art. 4.Een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer die ofwel gevestigd is in het Nederlandse taalgebied ofwel in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die wegens zijn organisatie moet worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, mag alleen niet-dringend liggend ziekenvervoer uitvoeren als die dienst daartoe is vergund, overeenkomstig artikel 6.

Een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer die elders binnen België is gevestigd en die beschikt over een vergunning, verleend door een andere bevoegde overheid binnen België, of een gelijkaardige titel, mag ook niet-dringend liggend ziekenvervoer uitvoeren.

Een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer die in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een land binnen de Europese Economische Ruimte of in een ander derde land waartoe door of krachtens een handels- of associatieakkoord het vrij verkeer van diensten werd uitgebreid, is gevestigd, en die beschikt over een vergunning die werd verleend door de bevoegde overheid in zijn thuisstaat, of een gelijkaardige titel, mag ook niet-dringend liggend ziekenvervoer uitvoeren.

Een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer die in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een land binnen de Europese Economische Ruimte of in een ander derde land waartoe door of krachtens een handels- of associatie-akkoord het vrij verkeer van diensten werd uitgebreid, is gevestigd, en die door de bevoegde overheid in zijn thuisstaat is gereglementeerd, maar niet is onder-worpen aan een vergunning of een gelijkaardige titel, mag ook niet-dringend liggend zieken-vervoer uitvoeren, als hij niet-dringend liggend ziekenvervoer mag uitvoeren in zijn thuisstaat.

Art. 5.§ 1. De Vlaamse Regering richt een onafhankelijke commissie op. De commissie heeft een adviserende opdracht ten behoeve van de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, met betrekking tot:1° de bepaling en actualisatie van de vergunningsvoorwaarden voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer;2° de behandeling van klachten in tweede lijn;3° de aanstelling van onafhankelijke controleorganisaties die gemachtigd zijn om de controle te doen op de naleving van de vergunningsvoorwaarden;4° het bepalen van de beschikbaarheid en toegankelijkheid, inclusief een correcte prijszetting, van het niet-dringend liggend ziekenvervoer.In het eerste lid, 2°, wordt verstaan onder klachten in tweede lijn: de klachten waarvoor de persoon die de klacht heeft ingediend, geen afdoende resultaat heeft na de behandeling volgens de klachtenprocedure van de dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer.

De commissie is samengesteld uit alle actoren die actief zijn op het werkveld, met minimaal een vertegenwoordiging van de diensten voor niet-dringend liggend ziekenvervoer, van de ziekenfondsen en van de gebruikers.

De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de organisatie en de werking van de commissie. De samenstelling wordt aan de Vlaamse Regering als mededeling gemeld. § 2. In de onafhankelijke commissie wordt een gemengde werkgroep opleiding geïnstalleerd die advies geeft over de bepaling en de actualisering van de leerdoelstellingen en de te verwerven vaardigheden van de opleiding en permanente vorming van de hulpverlener-ambulancier niet-dringend liggend ziekenvervoer.

De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de organisatie en de werking van de gemengde werkgroep opleiding.

Art. 6.De Vlaamse Regering kent een vergunning toe aan diensten voor niet-dringend liggend ziekenvervoer.

Een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer moet minstens voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3, om een vergunning te krijgen. De Vlaamse Regering kan naast de voormelde voorwaarden bijkomende vergunningsvoorwaarden vastleggen, na advies van de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 5. Die bijkomende vergunningsvoorwaarden hebben minstens betrekking op:1° de technische normen van de ziekenwagen;2° de uiterlijke kenmerken van de ziekenwagen;3° de personeelsnormen;4° het kenbaar maken van de prijzen;5° de factuur;6° de uitrusting van de ziekenwagen;7° de klachtenprocedure.De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de aanvraag, de toekenning, de wijziging en de intrekking van de vergunning, die de mogelijkheid bevat om bezwaar in te dienen.

Art. 7.De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de behandeling van klachten in de tweede lijn als vermeld in artikel 5, § 1.

Art. 8.De Vlaamse Regering machtigt onafhankelijke controleorganisaties om de controle op de naleving van de vergunningsvoorwaarden te verrichten. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor een machtiging en bepaalt de procedure voor het verkrijgen, verlengen en ontnemen van een machtiging. Ze bepaalt de duur van de machtigingen en regelt het toezicht.

Art. 9.De Vlaamse Regering kan de minimale en maximale tarieven evenals de toegepaste criteria voor de berekening van de tarieven die de diensten voor niet-dringend liggend ziekenvervoer aan de patiënt mogen vragen, bepalen.

Als de Vlaamse Regering, conform het eerste lid, minimale en maximale tarieven evenals de toegepaste criteria voor de berekening van de tarieven die de diensten voor niet-dringend liggend ziekenvervoer aan de patiënt mogen vragen, bepaalt, geldt de toepassing ervan als vergunningsvoorwaarde voor diensten voor niet-dringend liggend ziekenvervoer.HOOFDSTUK4. - Strafbepalingen

Art. 10.Iedereen die niet-dringend liggend ziekenvervoer organiseert en niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4, of iedereen die zich ten onrechte beroept op of misbruik maakt van de vergunning, vermeld in artikel 4, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 26 euro tot 2000 euro, of met een van die straffen alleen.HOOFDSTUK5. - Slotbepalingen

Art. 11.Het decreet van 30 april 2004 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer wordt opgeheven.

Art. 12.De Vlaamse Regering bepaalt voor iedere bepaling van dit decreet de datum van inwerkingtreding.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 18 mei 2018.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN _______ Nota Zitting 2017-2018 Stukken: - Ontwerp van decreet : 1510 - Nr. 1.

Amendementen : 1510 - Nr. 2.

Verslag : 1510 - Nr. 3.

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1510 - Nr. 4.

Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergadering van 9 mei 2018.


Ordonnantie betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer

GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD

21 MAART 2018. - Ordonnantie betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer (1)

De Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie heeft aangenomen en Wij, Executieve, bekrachtigen, het geen volgt :

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 135 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder :1° « niet-dringend ziekenvervoer » : elk vervoer over de weg van patiënten tegen vergoeding of niet, van of naar een zorgverstrekker, met inbegrip van vervoer tussen ziekenhuizen, verricht per ambulance of met een lichte ziekenwagen door een gekwalificeerd persoon, met uitzondering van het vervoer bedoeld bij de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening;2° « patiënt » : elke natuurlijke persoon die gebruik maakt van een aan zijn gezondheidstoestand aangepast niet-dringend ziekenvervoer;3° « ambulance » : landvoertuig uitgerust voor het niet-dringend ziekenvervoer van patiënten, in zittende of liggende houding, die tijdens de duur van het vervoer toezicht op hun gezondheidstoestand of zorgverstrekking nodig hebben;4° « lichte ziekenwagen » : landvoertuig, dat al dan niet uitgerust is voor het vervoer van personen met een beperkte zelfredzaamheid, dat aangepast is voor het niet-dringend ziekenvervoer van patiënten, in zittende houding, die tijdens de duur van het vervoer noch toezicht op hun gezondheidstoestand, noch zorgverstrekking behoeven;5° « dienst voor niet-dringend ziekenvervoer » : elke natuurlijke of rechtspersoon die op het tweetalige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een activiteit van niet-dringend ziekenvervoer verricht;6° « ambulancier » : elke persoon die over de door het Verenigd College bepaalde kwalificaties beschikt;7° « Verenigd College » : het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;8° « zorgverleners » : de personen opgesomd in artikel 2 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;9° « permanente overlegcommissie » : adviesorgaan samengesteld uit vertegenwoordigers van sectoren betrokken bij niet-dringend ziekenvervoer, gelast om voorstellen, adviezen en aanbevelingen te formuleren voor het Verenigd College.

Art. 3.De diensten voor niet-dringend ziekenvervoer :1° waarborgen de fysieke en morele integriteit van de patiënten;2° eerbiedigen het welzijn van de patiënten;3° waarborgen transparantie van de tarieven, enerzijds ten opzichte van de patiënten en anderzijds ten opzichte van het Verenigd College, onder anderen door de toegepaste tarieven op internet te publiceren.

Art. 4.Elke dienst voor niet-dringend ziekenvervoer waarvan de exploitatiezetel zich bevindt op het tweetalige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet erkend zijn overeenkomstig deze ordonnantie en de uitvoeringsbesluiten ervan, met uitzondering van de diensten gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die, wegens hun organisatie, beschouwd moeten worden als diensten die uitsluitend tot de ene of andere gemeenschap behoren.

Art. 5.§ 1. Na advies van de permanente overlegcommissie bepaalt het Verenigd College de erkenningsnormen voor het niet-dringend ziekenvervoer op het tweetalige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 2. De erkenningsnormen hebben met name betrekking op :1° de voorwaarden betreffende de personeelsleden van de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer, waaronder : a) het aantal personen dat aanwezig moet zijn bij elk vervoer in een lichte ziekenwagen;b) het aantal personen met de kwalificaties als ambulancier dat aanwezig moet zijn bij elk vervoer in een ambulance en hun plaats aan boord van de ambulance tijdens het vervoer;c) het soort vervoer waarvoor de aanwezigheid van een arts en/of een verpleegkundige en/of een persoon die over de nodige kwalificatie beschikt om op de patiënt te waken, vereist is en hun plaats aan boord van het voertuig tijdens het vervoer;d) de vereiste kwalificaties van het personeel aanwezig in de ambulances en in de lichte ziekenwagens, de gelijkstellingen met deze kwalificaties en de verplichte bijscholing;e) de voldoende kennis van het Nederlands en het Frans door de personeelsleden aanwezig aan boord van de voertuigen voor niet-dringend ziekenvervoer;2° de kenmerken van de voor het niet-dringend ziekenvervoer aangepaste ambulances die door het Verenigd College, na advies van de permanente overlegcommissie, in categorieën kunnen worden ingedeeld, met name in functie van de kwalificaties van de gezondheidswerker(s) die in het voertuig aanwezig moet(en) zijn, gelet op de gezondheidstoestand van de patiënt, of in functie van het soort voertuig of van het medische materiaal dat moet worden gebruikt;3° de uitrusting, de hygiënische omstandigheden, de technische kenmerken en de buitenkant van de lichte ziekenwagens en ambulances;4° de kenmerken van de werkkledij;5° de regels over de aanduiding en de transparantie van de tarieven en de specifieke vermeldingen die op de factuur moeten voorkomen;6° de verplichtingen inzake de traceerbaarheid van elk uitgevoerd niet-dringend ziekenvervoer, met name de identiteit en de kwalificaties van het betrokken personeel en het soort voertuig dat gebruikt werd;7° de eerbaarheid van de personen die een dienst voor niet-dringend ziekenvervoer beheren;8° de jaarlijkse indiening van een activiteitenverslag door de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer;9° het afsluiten van een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor de dienst, alsook voor elk van de personeelsleden;10° op advies van de permanente overlegcommissie kan het Verenigd College de minimale en maximale tarieven, evenals de toegepaste criteria vastleggen voor de berekening van het tarief dat de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer aan de patiënten mogen vragen.

Art. 6.De diensten voor niet-dringend ziekenvervoer moeten hun taken ten aanzien van de patiënten uitoefenen met naleving :1° van het principe van de gelijkheid van behandeling, te weten zonder rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie op basis van met name statuut, godsdienstige of filosofische overtuigingen, handicap of lichamelijke eigenschap, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, leeftijd, burgerlijke staat, gender, seksuele geaardheid, nationale of etnische oorsprong, gezins- of sociaaleconomische toestand;2° van de grondwettelijke en wettelijke rechten en vrijheden van de patiënten waaronder de vrije keuze van de dienst voor niet-dringend ziekenvervoer, met inachtneming van hun gezondheidstoestand;3° van de medische ethiek;4° van de wettelijke verplichtingen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de uitwisseling van gegevens, in het bijzonder wanneer gevoelige informatie over de gezondheidstoestand van de patiënten behandeld wordt.

Art. 7.§ 1. Elke dienst voor niet-dringend ziekenvervoer die onder de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie valt, wordt door het Verenigd College erkend.

Elke erkende dienst moet zijn erkenning door het Verenigd College vermelden op alle facturen, alsook op elk ander officieel document. § 2. De erkenning wordt toegekend door het Verenigd College, op advies van de permanente overlegcommissie, aan de uitbaters van diensten voor niet-dringend ziekenvervoer die aan de door of krachtens deze ordonnantie bepaalde normen voldoen.

De erkenning wordt toegekend voor een periode van zes jaar. Ze kan worden hernieuwd. § 3. Een voorlopige erkenning wordt verleend aan de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer die een eerste erkenning aanvragen en die vooraf een financieel plan voorleggen waaruit blijkt dat zij over de nodige middelen beschikken om het materiaal aan te schaffen en om het vereiste personeel aan te werven.

De voorlopige erkenning wordt toegekend voor een periode van zes maanden, die een keer hernieuwbaar is.

Om in aanmerking te komen voor een voorlopige erkenning, mag de dienst voor niet-dringend ziekenvervoer niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een weigering of intrekking van de erkenning. § 4. Het Verenigd College bepaalt de regels voor de ontvankelijkheid en samenstelling van het aanvraagdossier voor erkenning. § 5. Vanaf de inwerkingtreding van deze ordonnantie bepaalt het Verenigd College de termijn waarin de voorlopige erkenningsaanvraag moet worden ingediend. § 6. Elke dienst voor niet-dringend ziekenvervoer waarvan de exploitatiezetel zich bevindt buiten het tweetalige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar binnen de Europese Unie, en die beschikt over een erkenning uitgereikt door de bevoegde overheid van het grondgebied waarop zijn exploitatiezetel zich bevindt, of een gelijkaardige titel, is toegelaten om zijn activiteiten uit te oefenen op het tweetalige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor zover de normatieve voorschriften minstens gelijkwaardig zijn aan de artikelen 3 en 6 van deze ordonnantie. § 7. De dienst voor niet-dringend ziekenvervoer die zijn activiteiten tijdelijk staakt of stopzet, brengt het Verenigd College daar onmiddellijk van op de hoogte, volgens de nadere regels die het Verenigd College zal bepalen.

Art. 8.§ 1. Het Verenigd College bepaalt de procedures voor de toekenning, de vernieuwing van de toekenning, de intrekking en de dringende intrekking, alsook de weigering van de erkenning.

Het voorziet met name in de mogelijkheid voor de betrokken dienst om zijn standpunt voorafgaand aan elke beslissing tot intrekking of dringende intrekking, zowel mondeling als schriftelijk, te laten gelden.

Het Verenigd College bepaalt de nadere regels voor een beroepsprocedure in geval van intrekking, dringende intrekking of weigering van de erkenning. § 2. Het Verenigd College trekt de erkenning of de voorlopige erkenning in wanneer de verplichtingen van deze ordonnantie of van de uitvoeringsbesluiten niet worden nageleefd, volgens de nadere regels die het overeenkomstig § 1 bepaalt. § 3. Bij vaststelling van een ernstige tekortkoming ten opzichte van de verplichtingen van deze ordonnantie of van de uitvoeringsbesluiten ervan die nadelig kan zijn voor de gezondheid of de veiligheid van de vervoerde personen, gaat het Verenigd College over tot de dringende intrekking van de erkenning of van de voorlopige erkenning, volgens de nadere regels die het overeenkomstig § 1 bepaalt. § 4. Het Verenigd College ziet erop toe om, met de andere gefedereerde entiteiten en de federale overheid, een procedure van gegevensuitwisseling te organiseren met betrekking tot de erkenning, de intrekking van de erkenning of het weigeren van de erkenning van de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer gevestigd op het tweetalige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die onder zijn bevoegdheid vallen.

Art. 9.De nadere regels voor de controle op de kwaliteit van de aangeboden diensten en de naleving van de voorwaarden voor erkenning worden bepaald door het Verenigd College.

Art. 10.Een permanente overlegcommissie wordt opgericht, met in het bijzonder als opdracht om, op verzoek van de leden van het Verenigd College of op eigen initiatief :1° overleg tussen de vertegenwoordigers van de sectoren betrokken bij niet-dringend ziekenvervoer te waarborgen;2° adviezen en aanbevelingen uit te brengen over de erkenningsnormen en de opleiding van het personeel aan boord van de ambulances en lichte ziekenwagens;3° aanbevelingen uit te brengen over de - met name - financiële verhoudingen tussen de patiënten en de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer, met het oog op het waarborgen van de kwaliteit, toegankelijkheid en financiële levensvatbaarheid van de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer;4° elk mogelijk nuttig voorstel te doen aan het Verenigd College met betrekking tot de kwaliteit, toegankelijkheid, levensvatbaarheid en efficiëntie van het niet-dringend ziekenvervoer in het algemeen;5° adviezen en aanbevelingen uit te brengen betreffende de technische controle van de erkende diensten voor niet-dringend ziekenvervoer door erkende instellingen.

Art. 11.De permanente overlegcommissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de ziekenfondsen, ziekenhuizen, patiënten en bedrijven voor niet-dringend ziekenvervoer, waarvan het aantal bepaald wordt door het Verenigd College.

Het Verenigd College zal erop toezien dat de vertegenwoordigers van de diensten betrokken bij het niet-dringend ziekenvervoer binnen de permanente overlegcommissie zetelen.

Het voorzitterschap van de permanente overlegcommissie wordt waargenomen door een door het Verenigd College aangeduide persoon.

Art. 12.Het Verenigd College bepaalt de nadere regels voor een klachtenprocedure die openstaat voor de patiënten.

Art. 13.§ 1. Degenen die een activiteit van niet-dringend ziekenvervoer uitoefenen zonder erkenning of na een intrekking van de erkenning of van een dringende sluiting, worden gestraft met drie maanden tot twee jaar opsluiting en met een boete van 1.000 à 10.000 euro of slechts met één van die straffen.

Degenen die de erkenningsnormen bepaald in deze ordonnantie of haar uitvoeringsbesluiten overtreden, worden gestraft met veertien dagen tot zes maanden opsluiting en met een boete van 100 tot 5.000 euro of met één van die straffen. § 2. De hoven en de rechtbanken kunnen krachtens § 1 de veroordeelde verbieden, hetzij persoonlijk, hetzij via een tussenpersoon, een dienst voor niet-dringend ziekenvervoer te beheren. Dat verbod mag niet langer duren dan tien jaar.

Art. 14.§ 1. Onverminderd de intrekking van de erkenning, wordt gestraft met een administratieve geldboete : 1° de exploitant die een valse of onvolledige aangifte doet of verzuimt een aangifte te doen i.v.m. de verplichtingen bepaald bij of krachtens deze ordonnantie;2° de exploitant die de uitoefening van de opdrachten van de personeelsleden bedoeld in artikel 9 van deze ordonnantie, zoals bepaald door het Verenigd College, verhindert;3° de exploitant die geen gevolg geeft aan de bevelen van het Verenigd College binnen de hem opgelegde termijn.§ 2. De administratieve geldboete wordt vastgesteld op : 1° 2.000 euro voor de overtredingen waarvan sprake in § 1, 1° ; 2° 1.000 euro voor de overtredingen waarvan sprake in § 1, 2° ;3° 500 euro voor de overtredingen waarvan sprake in § 1, 3°.§ 3. Bij herhaling binnen het jaar volgend op de vaststelling van de overtreding, worden de hierboven bedoelde bedragen verdubbeld. § 4. Het Verenigd College :1° duidt de persoon aan die belast wordt met het opleggen van de administratieve geldboetes;2° bepaalt de kennisgevingsprocedure en de betaaltermijnen;3° bepaalt de procedure voor de ambtshalve inning bij niet-betaling binnen de opgelegde termijn.

Art. 15.In het kader van de toelatingsvoorwaarden en voor de uitvoering van de opdrachten in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer, verwerken het Bestuur en de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer in uitvoering van deze ordonnantie en de uitvoeringsbesluiten ervan minstens de volgende persoonsgegevens :1° met betrekking tot het personeel : a) de identificatiegegevens en gegevens betreffende de opleiding;b) de gegevens betreffende de eerbaarheid;2° met betrekking tot de trajecten : a) de traceerbaarheid van het traject;3° met betrekking tot de klachten : a) de identiteit van de betrokken personeelsleden;b) de identiteit van de patiënt.De termijn voor de bewaring bedraagt tien jaar voor de klachten en vijf jaar voor de andere gegevens. Wanneer het de gegevens over het personeel betreft, gaat de termijn in vanaf de datum van de beëindiging van de overeenkomst.

Art. 16.Het Verenigd College bepaalt de overgangsmaatregelen die het mogelijk maken voor de op de dag van de inwerkingtreding van deze ordonnantie actieve diensten voor niet-dringend ziekenvervoer om hun activiteiten voort te zetten tot op de dag dat een beslissing wordt genomen over hun aanvraag tot voorlopige erkenning.

Het Verenigd College bepaalt eveneens de overgangsmaatregelen betreffende de kwalificatie van de ambulanciers die al niet-dringend ziekenvervoer begeleidden op het moment van de inwerkingtreding van deze ordonnantie.

Art. 17.Elke twee jaar legt het Verenigd College aan de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een verslag voor over het niet-dringend ziekenvervoer, opgesteld met de steun van de permanente overlegcommissie.

Dit verslag heeft betrekking op de laatste twee kalenderjaren en omvat, met name, de volgende statistische gegevens :1° de lijst met erkende of voorlopig erkende diensten voor niet-dringend ziekenvervoer;2° het aantal ingediende klachten;3° het aantal nog hangende en afgesloten klachten;4° de lijst met de maatregelen die getroffen werden naar aanleiding van de klachten;5° de lijst met de ingetrokken of niet vernieuwde erkenningen.

Art. 18.§ 1. Het Verenigd College bepaalt de dag van inwerkingtreding van deze ordonnantie. § 2. Op de dag van inwerkingtreding van de ordonnantie van 23 maart 2017 houdende de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid worden de volgende wijzigingen van kracht :a) artikel 5, § 2, 10° van deze ordonnantie wordt vervangen als volgt : « 10°.Op advies van de Beheerraad voor Gezondheid en Bijstand aan Personen zoals bedoeld in artikel 21 van de ordonnantie van 23 maart 2017 houdende de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, kan het Verenigd College de minimale en maximale tarieven, evenals de toegepaste criteria vastleggen voor de berekening van de tarieven die de diensten voor niet-dringend ziekenvervoer aan de patiënten mogen vragen. »;b) artikel 10 van deze ordonnantie wordt vervangen als volgt : « Art.10. Een permanente overlegcommissie wordt opgericht, met in het bijzonder als opdracht om, op verzoek van de leden van het Verenigd College of op eigen initiatief :1° overleg tussen de vertegenwoordigers van de sectoren betrokken bij niet-dringend ziekenvervoer te waarborgen;2° adviezen en aanbevelingen uit te brengen over de erkenningsnormen, de opleiding van het personeel aan boord van de ambulances en lichte ziekenwagens;3° elk mogelijk nuttig voorstel te doen aan het Verenigd College met betrekking tot de kwaliteit van het niet-dringend ziekenvervoer in het algemeen;4° adviezen en aanbevelingen uit te brengen betreffende de technische controle van de erkende diensten voor niet-dringend ziekenvervoer door erkende instellingen.».

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 21 maart 2018.

Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, het Openbaar Ambt, de Financiën, de Begroting en de Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, het Openbaar Ambt, de Financiën, de Begroting en de Externe Betrekkingen, D. GOSUIN Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring, P. SMET Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring, C. FREMAULT _______ Nota(1) Gewone zitting 2017-2018.Documenten van de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. - Ontwerp van ordonnantie, B-105/1. - Verslag, B-105/2.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van vrijdag 2 maart 2018.