Ondernemerschap in de zorg: een complex spanningsveld

Ondernemen en zorg verlenen, valt dat te rijmen met elkaar? Zeker, vinden zowel UNIZO in Vlaanderen, als UCM in Wallonië. Zo valt het niet-dringend patiëntenvervoer als een handelsactiviteit onder de vernieuwde vennootschapswetgeving en dat creëert in de zorgsector vaak een spanningsveld tussen het op papier ondernemer zijn en het ondernemerschap an sich.

Zelfstandig ondernemerschap in de zorg staat los van het uitoefenen van je beroep, maar er komt heel wat bij kijken. Wettelijk en praktisch gezien. Werkgeversorganisaties UNIZO en UCM bieden houvast. “Zorgverleners werken vanuit een engagement, niet vanuit een winstbejag”, zegt Danny Van Assche, gedelegeerd bestuurder van UNIZO. “De zorg heeft veel topexperten in hun vakgebied, maar ze zijn geen boekhouders, juristen of hr-managers. Wij voorzien de nodige begeleiding en ondersteuning.”

Ondernemen staat ook gelijk aan geld verdienen, ongeacht de overtuiging waarmee je werkt. “Of je nu ambulancier of schrijnwerker bent, je beroep is je engagement en je broodwinning, en dat kan perfect samengaan”, zegt Danny. “Mensen in dienst nemen betekent verantwoordelijkheid. Je moet inkomsten genereren en marges nemen om hun lonen te betalen en investeringen uit te voeren.” Ook Caroline Cleppert, secretaris-generaal van UCM, ziet het zo. “Elke ondernemer zet in op innovatie, flexibiliteit, diversiteit en wendbaarheid. Dat zit in hun DNA, ook in de gezondheidszorg. Net zoals het streven naar efficiëntie. Deze veeleisende sector heeft zeer specifieke en moeilijke thematieken. Ondernemen en kijken hoe je investeringen kan dragen door bijvoorbeeld schaalvergroting is logisch.” Al waarschuwt UNIZO daar wel om de kwaliteit van zorg niet uit het oog te verliezen: “Als er in de zorg geen ruimte meer is om het eigen engagement ondernemend in te vullen, zullen de kwaliteit en de nabijheid van zorg en van de zorgverlener verdwijnen.”

Angst voor openbare aanbestedingen

De Belgische economie kampt algemeen genomen met een ongelijk speelveld tussen kmo’s en grote, internationale spelers. Ook daar staan UNIZO en UCM op dezelfde golflengte. “We zijn het grootste kmo-land van Europa en toch staan we vierde laatste op het vlak van openbare aanbestedingen toekennen aan kmo’s”, zegt Danny. “Er wordt te vaak gefocust op prijs. Maar er zijn nog andere criteria, zoals de nabijheid van de kmo, het opdelen in loten, de kwaliteit van de interventie, … die overheidsinstellingen kunnen meenemen in aanbestedingen. De wetgeving moet erop toezien dat professionals hun ding kunnen doen.”

“Maak het vooral eenvoudiger”, treedt Caroline hem bij. “De moeilijkheidsgraad van openbare aanbestedingen is ongezien en dat mondt uit in een angst voor de publieke sector. Vaak weten ondernemingen trouwens niet eens dat er een aanbesteding openstaat. Daarom werkten we samen met UNIZO al enkele initiatieven uit om ondernemers te informeren en op te leiden. Weiger je als openbaar bestuur een bepaald bedrijf, leg dan ook uit waarom. Dat komt de kwaliteit ten goede. Transparantie is het codewoord.”

Administratieve complexiteit

Nog een punt waar UNIZO en UCM het over eens zijn: de hoge nood aan administratieve vereenvoudiging. Een bestuurder staat vaak alleen voor de papierwinkel. “We blijven dit aankaarten. Vereenvoudiging is steeds een doel. Ondernemers zijn vandaag vaker bezig met de bijzaak dan met de hoofdzaak. Dat is tijd die niet naar zorgvragers gaat”, zegt Danny.

En dan zijn er nog de verschillende bestuursniveaus die elk op hun eigen tempo evolueren en specifieke noden hebben. Caroline: “De coördinatie moet beter. We leven in België op drie snelheden. Een klant is een klant en als je in een klein land als het onze op interne grenzen botst, is dat verre van aangenaam. Je moet niet alleen de administratieve lasten die eigen zijn aan je beroep kennen, maar ook nog alle papierwerk dat erachter schuilgaat. Door dat te verminderen worden onze bedrijven wendbaarder en de ongeziene complexiteit kleiner. Vertrek van een pragmatische blik op ondernemen, met de praktijk als uitgangspunt in plaats van de theorie.”

Durf mensen opleiden

Bij de verkiezingen in 2024 blijven UNIZO en UCM zich inzetten voor de belangen van de ondernemers. Dat doen ze door positief vooruit te kijken en de opportuniteiten te zien die door nieuwe regeringen, akkoorden en dynamieken ontstaan. Beide organisaties publiceerden een memorandum met enkele belangrijke speerpunten, die raken aan de belangen waar ook Belgambu voor haar leden op hamert. Zo leggen UNIZO en UCM de uitgestelde fiscale hervorming op tafel. “Wij voegen daar een verlaging van de lasten en belastingen voor vennootschappen aan toe. Daarnaast moeten de loonkost en -evolutie beter onder controle gehouden worden. Heel wat bedrijven hebben de elf procent inflatie nog niet verteerd”, zegt Danny. Caroline vult aan: “Wij pleiten eerder in de richting van het recht op fouten maken. De administratie is zodanig complex, dat soms bepaalde dingen vergeten worden zonder de intentie om te frauderen. Stuur dan niet meteen de inspectie op die ondernemers af, maar geef hen de kans dit recht te zetten.”

Ook naar werkgelegenheid toe liggen er veel ideeën op tafel. Het vinden van mensen is niet eenvoudig, maar is wel nodig door de ongeziene arbeidstekorten in de zorg en de stijgende zorglast. Nochtans zijn er mogelijkheden om interregionale en intersectorale arbeidsmobiliteit te stimuleren, zoals opleidingen. Voor UCM is dat het belangrijkste punt bij de verkiezingen. “De arbeidskrapte vraagt een globaal plan. We moeten hier niet aan cherrypicking doen. We komen met tien concrete voorstellen om flexibiliteit op de werkvloer te verbeteren”, zegt Caroline. “Levenslang leren is investeren in je mensen. Dat is een gok, maar het is wel nodig en stimuleert de arbeidsmobiliteit.”

Samen werken aan een weerbare sector met een kwalitatieve dienstverlening, dus. Daar is zeker nog werk aan de winkel. Vandaag glipt het niet-dringend patiëntenvervoer nog te vaak tussen de mazen van het net. “De sector van het patiëntenvervoer is zeer belangrijk en er wordt te weinig over gepraat”, vindt Caroline. “Tijdens covid werden jullie gezien en gehoord, maar covid leek te verdwijnen en daarmee ook jullie problemen. Voor mij maakt het patiëntenvervoer integraal deel uit van de zorgketen.. Dit vervoer garandeert voor heel wat patiënten de toegang tot zorg.”


Samen streven naar de ideale ambulancewereld in België

Qua insteek lijken ze soms lijnrecht tegen elkaar te staan, Belgambu en de Ambulanciersunie. Waar Belgambu het opneemt voor ziekenwagendiensten en patiëntenvervoerders – de werkgevers –, staat de Ambulanciersunie op de barricades voor de (hulpverleners-)ambulanciers, de werknemers en vrijwilligers. Toch is er vooral veel wat hen verbindt. Het ijveren voor een werkbare sector, bijvoorbeeld, en vooral de patiënt als nummer één.

Dries Deschilder, voorzitter van de Ambulanciersunie, en Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn zijn geen vreemden voor elkaar. “We werkten samen in de werkgroep die de beroepskwalificaties van onder meer de ambulanciers niet-dringend patiëntenvervoer opmaakte”, zegt Dries Deschilder. “Dat die opleiding er komt is een gedeeld succes. Natuurlijk is er nog veel werk aan de winkel. Vaak zijn de financiële middelen een spelbreker. Die budgettaire druk ervaren zowel de (hulpverleners-)ambulanciers als de vervoersorganisaties.”

Van individuele dossiers naar collectieve belangen

Enkele jaren geleden was een spanningsveld tussen Belgambu en de Ambulanciersunie voelbaar. Vaak waren het individuele dossiers die werkgevers en werknemers lijnrecht tegenover elkaar zetten. “Ik durf te zeggen dat we erin geslaagd zijn om dat naar een hoger niveau te tillen, voor de ganse sector”, pikt Kenneth in. “En wat goed is voor de sector, is goed voor elke ambulancier en voor elke vervoersorganisatie. Doorheen de jaren is duidelijk dat we vaak dezelfde doelstelling voor ogen hebben: een waardige job, een correcte verloning en vooral een kwalitatieve dienstverlening voor de patiënt.” vult hij aan.

Vanuit een andere blik kijken en streven beide beroepsorganisaties dus naar de ideale ambulancewereld in België. Dries: “Om verbetering te realiseren, zijn middelen nodig. Het begint bij het optimaal benutten van de beschikbare middelen, maar er is simpelweg te weinig geld.” Belangrijke stappen die moeten gezet worden? Meer middelen voor de ziekenwagendiensten, meer aandacht voor welzijn op het werk, een correcte verloning en een kwalitatieve opleiding voor elke ambulancier.

Aandacht voor prioritair rijden

Onder meer een opleiding prioritair rijden staat hoog op de agenda bij de Ambulanciersunie. “Jaarlijks zijn er zo’n 600.000 interventies met de dienst 112”, schetst Dries. “Dat maakt prioritair rijden tot een van de grootste risico’s van de job. Cijfers bevestigen dit trouwens: tussen 2014 en 2018 gebeurden 90 ongevallen met een ziekenwagen die prioritair reed[1]. Bij het opstellen van het opleidingsprofiel en het voorbereiden van de verplichte opleiding hulpverlener-ambulancier voorzagen we al een module rond prioritair rijden. Zeker een stap vooruit als elke hulpverlener-ambulancier de principes van prioritair rijden zal leren. Vandaag is de situatie nog een stuk moeilijker. Je ‘leert’ het van je collega, die het misschien zelf helemaal verkeerd aanpakt. We hopen dan ook dat minstens een luik praktijk kan toegevoegd worden met bijvoorbeeld simulaties. Dat vraagt minder middelen dan effectief op de weg te rijden en houdt geen risico’s in.”

Belgambu sluit zich aan bij de vraag naar nog meer aandacht voor prioritair rijden. Ook voor hun leden zou dit meerwaarde bieden. Kenneth: “Correct prioritair rijden, kan lichamelijk letsel bij werknemers en schade aan voertuigen voorkomen. Preventie is een investering die rendeert en waarin we geloven. Maar ook hier geldt: we hebben middelen nodig om dit in gang te zetten.”

Professionaliseren van de sector

Nog een punt waar geen discussie over is: elke ambulancier zou hetzelfde loon moeten krijgen, ongeacht zijn beroepsstatuut. Door verschillende financierings- en verloningssystemen, krijgen sommigen vandaag een stuk meer dan anderen. Nochtans hebben ze dezelfde opleiding gekregen en doen ze hetzelfde werk. “Logischerwijs zouden ze dus ook dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten hebben”, vindt Dries. “Natuurlijk is het niet eenvoudig om hierop in te grijpen. Met extra middelen kunnen we deze ongelijkheid gaandeweg rechttrekken en een stevigere basis met beroepskrachten uitbouwen. Aangevuld met vrijwilligers, want vrijwillige hulpverleners-ambulanciers blijven ook in dat verhaal belangrijk. Alleen moeten ze vandaag te vaak de basis zijn in plaats van de welkome helpende handen.”

Kenneth benadrukt dat de ziekenwagendiensten ambulanciers graag beter willen vergoeden, maar hij wijst erop dat de sleutel tot het verbeteren van hun beroepsstatuut vooral te maken heeft met financiële aspecten. Hij benadrukt dat een extra financiële bijdrage om deze noodzakelijke stap te realiseren onvermijdelijk zal leiden tot veranderingen in de tarieven voor niet-dringend patiëntenvervoer of verdere aanpassingen van de subsidies voor dringende geneeskundige hulpverlening. “Hierdoor effenen we de weg naar één uniform statuut voor alle ambulanciers, namelijk deze van de ziekenhuizen, met toepassing van de IFIC-schalen”.

Uiteraard gaan de arbeidsvoorwaarden verder dan een correcte verloning. Daarnaast is aandacht nodig voor voldoende rusttijden, welzijn op het werk, begeleiding en bijstand na eventuele gevallen van agressie of zware interventies, … “Zo maken en houden we mensen gemotiveerd voor deze mooie job”, zijn Kenneth en Dries het eens.

[1] Cijfers in 2019 opgevraagd in Vlaams parlement door Lode Ceyssens.


"De hulpverlener-ambulancier is de voorloper van geïntegreerde zorg"

Frank Vandenbroucke is sinds 2020 de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. In die vier jaar aan de macht zijn belangrijke stappen gezet, zowel op het vlak van financiën voor de sector van de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH), als in het waarborgen en verhogen van de kwaliteit voor zorgverleners en zorgvrager. Zijn drijfveer? “Gezondheidszorg is belangrijk en dringende hulpverlening maakt daar integraal deel van uit.”

Het bieden van topkwaliteit in de zorg wordt vaak onderschat, vindt minister Vandenbroucke. Er zijn verontrustende signalen uit het werkveld over kwaliteit die niet altijd gegarandeerd wordt en diensten die het financieel moeilijk hebben, en hallucinante situaties op het vlak van personeelsbeheer. “Onze ambitie is topkwaliteit bieden voor iedereen. Als je goede gezondheidszorg wil aanbieden, dan moet je er ook op toekijken dat je zorgpersoneel het goed heeft. Daar was het in de dringende geneeskundige hulpverlening fout aan het lopen. Een radicale ommekeer is nodig”, zegt minister Vandenbroucke. “Daarom heb ik vorig jaar tijdens de begrotingsonderhandelingen bekomen dat de financiering voor dit domein op drie jaar tijd meer dan verdrievoudigd wordt. Vanaf 2025 bedraagt de jaarlijkse enveloppe 239 miljoen euro. In 2022 was dat nog 77 miljoen euro. Dat is ongezien, maar wel heel hard nodig.”

Kwaliteit en organisatie

Die extra investering is enorm en welgekomen. Al doet de federale regering die niet vrijblijvend. Meer middelen moeten leiden tot meer kwaliteit, een doelgerichte aanpak en een goede spreiding van dringende hulpverlening over het grondgebied. “Deze herfinanciering is een financieel reddingsplan dat enerzijds gekoppeld wordt aan kwaliteitseisen voor de dienstverlening en anderzijds aan een hervorming in de diepte”, licht de minister toe. “Om kwaliteit te waarborgen willen we toewerken naar een erkenningsbesluit voor ambulancediensten DGH. Daar is een kader voor nodig op basis van erkenningseisen. We zullen werken met indicatoren rond de structuur van de diensten, hoe ze werken, welke resultaten we verwachten, ... Daarnaast maken we ook werk van een controlemechanisme zodat de kwaliteit van de verschillende actoren verbetert. De hervorming in de diepte situeert zich op het niveau van de programmatie van de dienstverlening, de regulatie, de financiering en de uitrol van de PIT (Prehospital Intervention Team).”

Minister Vandenbroucke uit ook zijn respect voor de functie van hulpverlener-ambulanciers. “Ik ben zelf al mee op stap kunnen gaan en werd geraakt door hun inzet, dienstbaarheid en professionaliteit in omstandigheden die vaak moeilijk en onvoorspelbaar zijn. Ze komen in contact met mensen op een moment dat die kwetsbaar en ontredderd zijn. Eigenlijk is het beroep de voorloper van wat we beogen met geïntegreerde zorg. Zij zijn een essentiële radar in de samenwerking met ziekenhuizen, artsen, verpleegkundigen, hulpverleningszones, de 112-centrales, de politie, de patiënt, omstaanders en de ongeruste familie. Hun veelzijdige rol is belangrijk en dit financiële reddingsplan kan hun versterken.”

Verdeling van bevoegdheden

Denken op lange termijn is nodig, ook in de dringende geneeskundige hulpverlening. Dit reddingsplan uitvoeren tegen 2025 is een grote stap. Al wil dat niet zeggen dat daarmee alle problemen opgelost zijn. “Ik wil dringende geneeskundige hulp een duidelijke en goede plaats geven in het zorglandschap. Ook wat betreft taken die vandaag zijn toegewezen aan de deelstaten. Ik zie kansen in betere afspraken met de deelstaten en we gaan die ook maken in de interministeriële conferentie door middel van een samenwerkingsprotocol over intermediair vervoer. Door ambulances die normaal instaan voor niet-dringend patiëntenvervoer te upgraden naar dringend patiëntenvervoer versterk je je capaciteit en opschalingsmogelijkheden.”

Nog een voorbeeld waar minister Vandenbroucke samenwerking tussen de deelstaten mogelijk acht is de niet zo eenvoudige discussie over de organisatie van de huisartsenwachtposten: “We komen daar met een belangrijke investering zodat de organisatie kan opschalen. Concreet gaan we van 23 miljoen euro in 2019 naar 70 miljoen euro tegen 2025.” Hier sluit de vraag van Kenneth Arkesteyn, voorzitter van Belgambu naar één medische dispatching voor zowel 112, 1733 als niet-dringend patiëntenvervoer bij aan. Het is een voorbeeld van doorgedreven synergiën ten voordele van de patiënt. En daar heeft de minister wel oren naar. “Met die extra middelen wil ik 1733 uitrollen in synergie met de dienst 112. De burger kan dan naar 1733 bellen als hij denkt een huisarts nodig te hebben. Oordeelt de backoffice dat dringende hulp nodig is, dan kan de 112 gedispatcht worden en omgekeerd. Als je deze integratie doortrekt naar het dringend en niet-dringend patiëntenvervoer creëert men een bijkomende meerwaarde. Zo komt elke zorgvrager goed terecht en creëer je op termijn een perfecte samenwerking tussen de diensten. Dat is voor de burger belangrijk, maar ook voor de volksgezondheid en voor de zorgverleners. Daarvoor zijn nog grote inspanningen nodig. De komende twee jaar ligt er nog heel veel werk op de stapel om een zorglandschap te kunnen voorbereiden dat naar 2029 toe aanzienlijk verbeterd zal zijn.”

Zorglandschap voorbereiden

Medisch vervoer is sinds de zesde staatshervorming enorm versnipperd tussen de verschillende bevoegdheden. “Dat wil zeggen dat ik moet roeien met de riemen die ik heb, ook al zijn ze soms eigenaardig aan elkaar geknoopt. De geestelijke gezondheidszorg kent op dat vlak een gelijkaardige problematiek. Door samen te werken over de partijgrenzen, bevoegdheden en deelstaten heen wil ik het zo goed moeilijk doen voor de burger. Dat wil zeggen dat we enkele uitdagingen op korte termijn moeten aanpakken. Ten eerste is er de kostprijs. Niet-dringend patiëntenvervoer kost geld. Dat is een Vlaamse bevoegdheid, mijn bevoegdheden zijn daar beperkt. Wat ik wel kon doen was de federale tegemoetkoming voor kanker- en nierpatiënten indexeren. Dat was al decennialang niet meer gebeurd. Ten tweede werk ik aan een oplossing voor het dure interhospitaalvervoer. Vanaf 2024 moet dat goedkoper voor patiënten. Daar is 13,5 miljoen euro voor vrijgemaakt. Tenslotte wil ik de ziekenhuisnetwerken verder ondersteunen met een PIT voor het interhospitaalvervoer. Dit zijn drie tussenstappen die moeten leiden tot het bredere perspectief van dringende geneeskundige hulpverlening die kwaliteit levert, die altijd klaar staat en professioneel is, in een geïntegreerd landschap van medisch vervoer waar de taken duidelijk verdeeld zijn en waar financiële overwegingen de patiënt niet van de ene oplossing naar de andere drijven.”

Minister Vandenbroucke besluit: “Voor mij gaat de volksgezondheid voor. Daarom doen we voort met het financieren van zaken die eigenlijk toebehoren aan de deelstaten. We mogen de mensen in het werkveld niet in de steek laten. Dat wil niet zeggen dat de deelstaten hun verantwoordelijkheid niet moeten nemen en hun huiswerk moeten doen. Dat gaat over de financiering en de kostprijs van het niet-dringend patiëntenvervoer, maar ook over de opleidingen. Federaal dragen we bij door na te denken over de definitie van de beroepsprofielen. Daar zijn adviezen voor, opgesteld door onder meer de federale raad dringende geneeskundige hulpverlening. Daarin stond dat vijf prehospitaal beroepen nodig zijn in de WUG. De vorige regering nam enkel de ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer op als paramedisch beroep in de wet. Momenteel is dit geen prioriteit. Al is dit advies uit 2017 zeer waardevol. Laat ons daar dus federaal verder aan werken en dan hoop ik dat de deelstaten aan de slag gaan met het aspect opleiding en vorming.”

 


Kwalitatief patiëntenvervoer als wezenlijke schakel van de zorgketen

Kwalitatief patiëntenvervoer als wezenlijke schakel van de zorgketen

Tijdens de COVID-19-crisis stond Dirk Ramaekers aan het hoofd van de taskforce vaccinatie. Vanaf 1 oktober 2022 werd hij voorzitter van het directiecomité van de FOD Volksgezondheid. Met zijn expertise in gezondheidsbeleid en zorgkwaliteit is hij de geknipte persoon om de huidige evoluties en zijn doordachte visie op patiëntenvervoer te kaderen. Met voorop een transparant kwaliteitsbeleid, ondersteund door solide opleidingen.

De COVID-19-pandemie leerde onze maatschappij heel wat lessen. De hoge mortaliteit en de ongeziene druk op de zorgsector staan aan de negatieve zijde van de balans. Toch zijn er pluspunten op te merken. “België was net zoals de rest van Europa niet klaar voor covid, maar het toonde wel aan dat een goede samenwerking tussen het federale niveau en de deelstaten de sleutel tot succes was”, zegt Prof. Dr. Dirk Ramaekers. “Met het Coronacommissariaat, onder leiding van Pedro Facon, maar ook met crisisbeheer en dringende geneeskundige hulp binnen de FOD, brachten we heel wat expertise samen en verliep de samenwerking met de deelstaten meestal erg goed. De politieke besluitvorming verliep op twee niveaus . Enerzijds was er het Overlegcomité van de regeringsleiders, anderzijds de interministeriële conferentie Volksgezondheid. Daarin zetelen acht ministers wat tot een complexe structuur en al eensgrotere debatten en langere gesprekken leidt. Tijdens covid stond de essentie van de gezondheidscrisis voorop en groeiden de ministers naar elkaar toe. Meer nog: ze vulden elkaar aan tot een evenwichtige beslissing. Dat schepte vertrouwen. Ik werk redelijk rationeel en evidencebased, maar vertrouwen vormt de basis voor een goede samenwerking. Nationaal, Europees en op wereldvlak. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is vertrouwen bovendien een cruciale parameter voor een performant gezondheidszorgsysteem.”

Betaalbaarheid vs. toegankelijkheid

Volgens Dirk Ramaekers moeten zorg en politiek goed naar elkaar luisteren. “Vanuit politieke hoek zal de betaalbaarheid van de zorg een uitdaging blijven. Gezondheidszorg neemt nagenoeg elf procent van ons bruto nationaal product in. De sociale zekerheid dekt het merendeel van de kosten, maar er zijn ook nog aanvullende verzekeringen, remgelden en supplementen, wat aangeeft dat het basispakket onder druk staat”, zegt hij. “Je kan discussiëren of sommige esthetische ingrepen, luxeproducten tijdens een ziekenhuisbezoek, … in dat pakket moeten zitten. Het feit is dat er een spanningsveld bestaat tussen de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van zorg.”

En met die betaalbaarheid en toegankelijkheid maken we naadloos de overstap naar de sector en de problematiek van het patiëntenvervoer. Volgens Dirk Ramaekers een boeiende, spannende wereld waarin veel beweegt. “Ik zie daar veel gemotiveerde mensen, met ondernemerschap dat je moet laten groeien. Toch moet dat volgens de regels van kwaliteit en inhoud die in de zorg gelden. De sector van het patiëntenvervoer is nog niet voldoende zelfregulerend. Je zit met patiëntenbelangen enerzijds en de leefbaarheid van een bedrijf anderzijds. En dan heb je nog de vraag wat dat mag kosten. Voer voor lange debatten. Verplaatsingen van en naar zorginstellingen zijn nu eenmaal nodig. Dat zal niet snel veranderen en zelfs nog toenemen.”

Onderzoek stimuleren

Belgambu pleit al jaar en dag om patiëntenvervoer te zien als integrale schakel in de zorgketen en als een toegevoegde waarde in plaats van als een logistiek probleem. De patiënt staat binnen dit type dienstverlening steeds centraal. Daar is Dirk Ramaekers het mee eens: “Je kan altijd ziek worden of bij een ongeval betrokken geraken. Al ben ik er wel van overtuigd dat om de kwaliteit te waarborgen, goede opleidingen en navorming voor ambulanciers noodzakelijk zijn. Het basisniveau van scholing is voor mij niet het belangrijkste, wel de toestand van een patiënt goed kunnen inschatten en weten welke basisprincipes je al dan niet kan toepassen. Op het vlak van opleiding zetten jullie grote stappen. Zo zie je maar dat de aanhouder wint. Kwaliteit is geen modewoord, het is iets wat je concreet moet maken en ook meten trouwens. En een kwaliteitsbeleid vraagt een bepaalde systematiek. Zo merk ik dat evidencebased werken in zowat elke sector zijn ingang vindt, ook in het patiëntenvervoer. Want je kan opleidingen inrichten, maar wat zal je de cursisten aanleren? Het onderzoek naar prehospitaalzorg staat nog in zijn kinderschoenen, dus daar is nog veel werk.”

Nochtans zijn er heel wat gegevens beschikbaar, onder meer uit de 112-centrale en het niet-dringend patiëntenvervoer. Een goede basis om mee aan de slag te gaan. “Het critical time window voor een hartstilstand is volgens de literatuur vijf tot tien minuten. Uit data en uit de praktijk weten we dat we eerder op vijftien minuten of meer landen. Hoe je daar de keten van hulpverlening kan verbeteren, vergt meer implementatie-onderzoek. Triage is lang een blinde vlek geweest, nochtans is het een vak op zich, dat opleiding en ervaring vraagt. Denk maar aan het oneigenlijke gebruik van spoeddiensten. Enerzijds is het goed dat er weinig drempels zijn om naar spoed te stappen, anderzijds houdt het een risico op overbelasting in met minder ruimte voor dringende hulp. Het is een kwestie van balans tussen de patiënt helpen en het welzijn van medewerkers, maar ook van de juiste zorg op de juiste plaats. Want dat leidt tot de vraag naar capaciteit en of je in ieder ziekenhuis nog een gespecialiseerde spoeddienst die alles moet kunnen nodig hebt. De evolutie naar traumacentra kan daar deels een oplossing bieden.”

Huidige tendenzen

Vandaag wordt – onder meer door het conflict in Oekraïne – gewerkt aan een geüpdatet CBRN-beleid (een CBRNe-incident is een noodsituatie waarbij chemische, biologische, radiologische of nucleaire stoffen vrijkomen) en aan de daarbij horende paraatheid. De FOD Volksgezondheid, het nationale crisiscentrum, defensie, het FANC,  … werken hiervoor samen. Want doet zo’n ramp zich voor, dan moet het systeem meteen rollen en moeten de deskundige centra voor opvang en decontaminatie klaarstaan. Maar ook de back-upcentra moeten voorbereid zijn.

Dat doet terugdenken aan de eerste covidpatiënt waarbij het vervoer volgens het ebolaprotocol verliep. “Voor covid was het lang geleden dat er nog iets ernstigs aan de hand was. Het idee dat er iets kon gebeuren zat ver in ons hoofd, we voelden ons veilig”, licht Dirk toe. “Al snel waren we overweldigd en constateerden we dat de zorgsector hier niet geroutineerd in was. Bij dat leerproces horen heel wat verbeterpunten, die nu aangepakt worden. Sommige principes moeten we bewaren. Zoals persoonlijke beschermingsmiddelen, die moeten actueel blijven en gebruikt worden bij bijvoorbeeld infecties, om jezelf te beschermen en transmissie tegen te gaan. Hetzelfde met handhygiëne. Basiskwaliteit is niet complex of moeilijk wanneer het gekoppeld is aan een kwaliteitssysteem met audits en feedback, en aan een aanspreek- en coachingcultuur. Het belang van no blame moet daarbij centraal staan. We zijn mensen, we vergeten soms iets. Maar maak tijd en zit samen om good practices te bespreken. Evidencebased practices en kwaliteit zijn de essentie om in team te werken.”

Een grote, ondersteunende zorgketen

Voor Dirk Ramaekers is de inhoud van de opleiding en een transparant kwaliteitsbeleid belangrijker dan het aantal opleidingsuren dat iemand geniet. Die kritische, open houding is al deels aanwezig in de zorgsector, maar de discussie moet weggehaald worden uit de financiële en economische sfeer. “Soms moet je een argument opentrekken, omdraaien en ze vanuit een andere hoek benaderen. In dat kader worden duidelijk inspanningen geleverd om extra financiële middelen te creëren voor dringende hulpverlening en patiëntenvervoer. Vandaag en in de toekomst”, zegt hij. “De investeringen die nodig zijn, moeten gebeuren op basis van een gemotiveerd dossier. De kloof tussen sectoren wordt zo stap voor stap gedicht. Dat zal een nieuwe adem geven aan de medewerkers die zaken willen verwezenlijken. Het onderscheid tussen dringend en niet-dringend patiëntenvervoer is wat mij betreft ook wat virtueel. Zorg moet elkaar ondersteunen. Er moet meer kruisbestuiving zijn tussen dringende hulpverlening en prehospitaalzorg. Maar ook een visie over waar we met de sector naartoe willen? Want je hebt kleine spelers en grotere organisaties. Is bijvoorbeeld schaalvergroting aangewezen om kosteneffectief te kunnen werken? Jullie zijn een wezenlijk onderdeel van de zorgketen. Dat kwantificeren is moeilijk, maar ik zie zeker mogelijkheden op basis van kwaliteitsindicatoren en patiënttevredenheid. En natuurlijk professioneel overleg. In ons systeem met medebeheer krijg je dan de zaken in beweging.”


België blijft innoveren met communicatieplatform ASTRID

Eind jaren negentig al had de noodcentrale in België met ASTRID een totaaloplossing: van hulpoproepen tot de radiocommunicatie tussen hulpverleners op het terrein. Een echt unicum wereldwijd. Sindsdien vormde ASTRID de blueprint voor heel wat andere landen voor deze geïntegreerde oplossing. Door te blijven innoveren in het radionetwerk en de twee types noodcentrale (101 & 112) wil ASTRID ook in de toekomst tegemoet komen aan de verwachtingen van de gebruikers en de technologische evolutie. Een gesprek met CEO Salvator Vella.

“Wat we twintig jaar geleden als klein land gerealiseerd hebben, was indrukwekkend”, zegt Salvator Vella. “Dit originele idee om het beheer van de meldkamers en het radiocommunicatiesysteem voor hulp- en veiligheidsdiensten onder één paraplu te brengen, heeft wereldwijd navolging gekregen. Nog in 2021, lanceerde de op een na grootste luchthaven van China (Chengdu Tianfu International Airport) zijn nieuwe controlecentrum met een TETRA-netwerk dat gebaseerd is op hetzelfde idee dat ASTRID meer dan twintig jaar geleden lanceerde. Op dat baanbrekend werk mogen we trots zijn. Die status van pionier willen we verder uitdragen. Daarom blijven we de komende jaren volop innoveren. Want in de afgelopen decennia is veel veranderd, zowel in de meldkamer als op het veld.”

Waar bij de lancering van ASTRID de focus op spraakcommunicatie lag, is rich data de informatie-uitdaging van de toekomst. Spraakcommunicatie zal niet verdwijnen, maar andere datastromen zullen een grote meerwaarde betekenen voor de communicatie bij hulpverlening. Vella: “Ik denk aan wearables, video, foto, drones, visualisaties van het terrein, … Ze zullen de informatie-uitwisseling tussen onder meer commandopost, ziekenhuis en/of ziekenwagen echt versterken. Parameters doorsturen voor een up-to-date dossier bij aankomst in het ziekenhuis? Het is niet zo veraf als we misschien denken. Al moet daarvoor de hele informatieketen vernieuwd worden. De transitie van TETRA naar 5G is cruciaal voor de hulp- en veiligheidsdiensten. Het investeringsplan is klaar. Het is nu wachten op de politici om groen licht te geven. We zitten dus allesbehalve stil.”

Betrouwbare communicatie in crisistijden

Dat ASTRID na twee decennia nog steeds houvast biedt waar de communicatie elders in de knoop komt, bleek opnieuw tijdens de overstromingen in juli 2021. Op veel plaatsen viel de elektriciteit weg en was het commerciële netwerk niet meer beschikbaar. Gelukkig steunt ASTRID op een eigen netwerk met 600 masten. Deze hebben, door hun sterke batterijen, minstens 8 uur autonomie bij stroomuitval, op cruciale plaatsen zelfs 24 uur. Het ASTRID Service Centre (ASC) is 24/7 bereikbaar en heeft een netwerk met onderaannemers die binnen een afgesproken tijdsspanne generatoren voorzien. “Daar stopt de rol van het ASC niet”, benadrukt de CEO. “In crisissituaties heeft het ASC rechtstreeks toegang tot het management en de belangrijkste personen binnen de organisatie om de crisiscommunicatie op zich te nemen, bijvoorbeeld de communicatie en een status naar de belangrijkste stakeholders op het terrein. Alles wordt in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de experten en technici optimaal kunnen werken. De focus van ASTRID is op elk moment om de hulp- en veiligheidsdiensten beschikbaar te houden, zelfs in extreme omstandigheden, zowel infrastructureel als organisatorisch.”

Om met het robuuste netwerk te verbinden, hebben de hulpverleners hun eigen Blue Light Mobile-simkaarten. Op de infrastructuur van het Proximus-netwerk krijgen ze, indien nodig, prioriteit en hebben ze de mogelijkheid om met deze simkaart manueel toegang te krijgen tot de andere Belgische telecomoperatoren om de communicatie te allen tijde te garanderen. Als klanten ‘geweigerd’ worden om de bandbreedte voor hulpverleners te verzekeren, spreken we van pre-emption. In extreme situaties, zoals de aanslagen in Brussel, kan men zelfs de gewone gebruiker volledig uitsluiten van de mast om ruimte vrij te maken voor hulp- en veiligheidsdiensten. “Vandaag hebben ongeveer 12.000 gebruikers zo’n Blue Light Mobile-simkaart”, zegt Vella. “Het gaat om de politiediensten, ziekenwagendiensten, maar ook crisisbeheerders zoals ministers, provinciegouverneurs, onderzoeksrechters, …” Een mooie illustratie van de vernieuwingszin en doordachte toekomstvisie van ASTRID.

Unieke aanpak voor 5G

Met de overstap naar 5G toont ASTRID zich opnieuw als vooruitstrevende organisatie. Andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, werken volledig op de commerciële infrastructuur. ASTRID heeft zijn eigen netwerk als troef en bouwt hier stevig op voort. “We geloven in de kracht van 5G voor het delen van rich data”, aldus Vella. “Met de App 112 die we mee hebben ontwikkeld, bieden we al heel wat mogelijkheden. Zo krijgt de meldkamer een exacte locatie van het incident binnen, kan de gebruiker chatten, aangeven als die doof is, … In samenwerking met de politie is zelfs een stalkingsalarm via bluetooth beschikbaar voor slachtoffers. Maar de nieuwe technologie biedt onmiskenbaar mogelijkheden om de hulpverlening nog verder te verbeteren. De burger, die een noodoproep initieert, een foto laten versturen naar de meldkamer kan zo een belangrijke stap zijn.”

Hoe ziet de toekomst van ASTRID eruit in een 5G-wereld? “We moeten evolueren naar een modulaire meldkamer, met een platform dat modules integreert die door derden zijn ontwikkeld. Een beeld interpreteren met AI? Dat kan binnenkort als het van ons afhangt. Zie het als een skelet met plug-and-playmogelijkheden. Die moderne IT-filosofie willen we in de komende jaren vormgeven, zodat elke hulpverlener het beste uit ons platform haalt en zijn data zelf beheert.  ASTRID is een levenslijn voor de hulp- en veiligheidsdiensten, en we willen ook in de toekomst die rol blijven vervullen.


“Een event is een rampenterrein waarop de ramp nog niet opgetreden is”

Urgentiearts in de lead bij eventhulpverlening

De vraag naar eventhulpverlening wordt steeds groter. Om dat werkbaar en kwalitatief te organiseren, is er nood aan een duidelijk wetgevend kader. “Een beroepskwalificatie is er intussen. Nu werken we hard aan een zorgberoep voor eventhulpverlener”, duidt Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn. En daarbij zijn de blik en de ervaring van een urgentiearts goud waard.

Eventhulpverlening en urgentiegeneeskunde hebben een duidelijk raakvlak. Zowel op het terrein, waar organisatoren vaak een urgentiearts vragen om vrijwillig het medisch dispositief te leiden, als op de spoeddienst van de nabije ziekenhuizen. Op die drukbezette spoedafdelingen kunnen evenementen de instroom en zorgzwaarte vergroten. “Daarom moeten we waken over kwalitatieve hulpverlening voor iedereen en overal. Tijdens een groot event kan een inwoner op twee straten van het ziekenhuis evengoed een dringende zorgnood hebben. Ook die verdient de juiste zorg.” Aan het woord is dr. Michiel Stiers, urgentiearts in opleiding, verbonden aan de KU Leuven, met een groot engagement binnen BeCEP, de Belgische beroepsvereniging voor urgentieartsen. “Eventhulpverlening is het verlengde van onze medische kennis en management taken zowel op spoedgevallen als préhospitaal met de MUG of bij rampen. De nieuwe kwalificatie en opleiding tot urgentiearts maakt ons, als jonge artsen, overbevraagd voor evenementen. Zonder regelgevend kader is het niet mogelijk om deze eventhulpverlening veilig en efficiënt te organiseren. Vandaag is er hierdoor een wildgroei aan aanbieders, sommige onvoldoende gekwalificeerd, en de patiënt dreigt het slachtoffer te worden van inadequate hulp.”

Dringende update voor PRIMA

Nochtans is er in België al baanbrekend werk verzet. De FOD Volksgezondheid geeft reeds advies over de noden van een medische hulppost op maat van het event via de vragenlijst PRIMA (Plan Risico’s en Manifestatie). De eerste risicoanalyse en het ontstaan van PRIMA is intussen verouderd. Ze houdt onder meer geen rekening met het ontstaan en de expertise van de discipline urgentiegeneeskunde. Deze evolutie naar gespecialiseerde en kwalitatieve zorg op spoedgevallen en in de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH) dient verdergezet te worden in de eventhulpverlening. “De discipline urgentiegeneeskunde heeft zeker een meerwaarde op grote events”, vindt prof. dr. Pascal Vanelderen, voorzitter van BeCEP. “We moeten er wel over waken dat we onszelf niet overreguleren. We ijveren mee voor een duidelijk kader om eventhulpverlening te organiseren, met duidelijke kwalificaties en rollen voor diverse profielen. Alleen verloopt dit het best gefaseerd, zodat we onze rol binnen deze transitie ook kunnen opnemen en waarmaken.”

“Belangrijk daarbij zal de functie zijn die we als urgentiearts opnemen”, pikt urgentiearts dr. Pieter Jan Van Asbroeck in, collega van prof. dr. Pascal Vanelderen in Ziekenhuis Oost-Limburg. “Als urgentiearts maken we niet het verschil in het louter bemannen van de EHBO-post, wel met het voorzien van de juiste middelen en adequate zorg. Onze sterkte ligt net in de brede kijk die we hebben zowel op vlak van het medische, operationele als management. Als directeur medische hulpverlening (Dir-Med) kunnen we op elk moment de medische noden goed inschatten. Dat helikopterzicht laat toe snel in te spelen en kwalitatieve zorg te waarborgen. Bij rampscenario’s, bij een ernstig trauma of om een zware pathologie te behandelen. Als de belangrijke rol van een Dir-Med door niet-medici wordt uitgevoerd, verliezen we deze brede kijk. Dat is nefast voor de kwaliteit van de hulpverlening.”

Naar een regelgeving met gradaties?

Voor de urgentieartsen zelf komt het er vooral op aan de juiste profielen op de juiste plaats en in de juiste functie te zetten. Een toekomstig wetgevend kader heeft nood aan gelaagdheid om het passende dispositief te kiezen in functie van het type event en risicofactoren zoals het aantal bezoekers, de locatie, eventuele verwachtingen qua druggebruik of kans op calamiteiten, … “We moeten werken aan een duidelijk omschrijving van de rollen en de profielen voor de eventhulpverlening. Het lijkt ons logisch om een urgentiearts in de drivers seat te zetten, alleen moeten we die dan ook ingevuld krijgen. De spoeddienst draait 24/7 en eventhulpverlening moet daar nog naast lopen”, aldus prof. dr. Pascal Vanelderen.

Als urgentiearts in opleiding wil dr. Michiel Stiers alvast mee zijn schouders zetten onder de regularisatie van deze eventhulpverlening. “Ons vakgebied is in volle transitie. We moeten dit momentum binnen de eventhulpverlening aangrijpen om die transitie verder te zetten. Het allerbelangrijkste is en blijft dat de patiënt op elk moment de beste, juiste en correcte zorg krijgt en precies daarvoor is een wettelijk kader zo cruciaal.”

Een andere mentaliteit

Bovendien is een mentaliteitswijziging nodig bij de organisatoren van events. Terwijl de budgetten voor beveiliging ruim bemeten worden, wordt van eventhulpverlening vaak verwacht dat het door gratis vrijwilligers gedragen wordt. “Wat we doen, blijft vaak onder de radar. Loodst iemand drugs binnen of gaan amokmakers op de vuist omdat de security niet volstaat, dan komt dat in de media. Krijgt iemand een hartaanval op het terrein en komt de hulp ter plaatse van buitenaf in plaats van via de medische post op de site, dan verschijnt dat zelfs niet in de kantlijn van de krant. Terwijl een eventhulpverlener die ter plaatse adequaat reageert het verschil kan maken”, schetst dr. Pieter Jan Van Asbroeck.

“De impact van security is meteen zichtbaar, terwijl wij eerder discreet achter de schermen werken, hetgeen voor een andere waardering zorgt”, vult dr. Michiel Stiers aan. “Door in te zetten op duurzame en haalbare zorg ter plaatse, wordt het evenement naadloos ingepast in het omgevende veranderde zorglandschap. We spreken vandaag over een zorginfarct, extra belasting van het zorgsysteem is moeilijk, tenzij je over de juiste begeleiding beschikt. De return on investment van eventhulpverlening zit hem niet alleen in de opgelapte festivalganger die ter plaatse nog wat drankjes en eten koopt. Het is de verzekering voor topzorg tijdens het event en bewaren van deze zorg ondanks het event. Zo maken we van eventhulpverlening iets positiefs, waar dan hopelijk ook de juiste middelen tegenover gezet worden. Met de urgentiearts als orkestleider die alle stakeholders optimaal laat samenwerken.”


“Dialysevervoer is deel van de zorg, geen mobiliteitsprobleem”

Duizenden dialysepatiënten moeten drie keer per week naar het ziekenhuis voor hun behandeling. Velen van hen zijn voor hun verplaatsingen afhankelijk van anderen en moeten een beroep doen op een vervoersorganisatie. De organisatie van deze ritten is een fikse uitdaging en dat blijkt ook uit de tevredenheidsscores van deze patiënten voor hun vervoer. “Dat kan en moet beter”, daarover zijn NBVN en GNFB, de beroepsorganisaties van de nefrologen, en Belgambu het eens.

Als beroepsvereniging en belangenbehartiger van de patiënten verwierf de Nederlandstalige Belgische Vereniging voor Nefrologie (NBVN) inzicht in de ervaring van dialysepatiënten bij hun zorgtraject met de Patiëntenmonitor Dialyse 2021. Daaruit bleek een vrij goede algemene tevredenheid. De beoordeling door de patiënten van de wachttijden en het vervoer was echter een stuk slechter. Een goed moment dus om samen met Belgambu aan tafel te schuiven en actief aan de slag te gaan met dit aandachtspunt.  “Dat transport is een belangrijk onderdeel van de zorg”, benadrukt Jean-Marc Desmet, voorzitter van de Groupement des Néphrologues Francophones de Belgique (GNFB), de Franstalige tegenhanger van NBVN. “Vandaag wordt het  helaas vaak ervaren als een extra problematiek bovenop de ziekte en de dialyse, zowel financieel als organisatorisch. Veel ruimte voor verbetering dus.”

Een complexe puzzel met onvoldoende flexibiliteit

In Vlaanderen worden de ritten voor dialysepatiënten procentueel verdeeld tussen de verschillende vervoersorganisaties via Mutas en i-mens. In Wallonië zijn het vooral ziekenfondsen, particuliere vervoerders en sommige ziekenhuizen zelf die het vervoer verzorgen voor dialysepatiënten die dat nodig hebben. Toch zit het  probleem in beide landsdelen vooral in een gebrek aan flexibiliteit en te veel willekeur. Gert Meeus, voorzitter NBVN: “Na een zware behandeling moeten dialysepatiënten vaak lang wachten op hun vervoer. Bovendien neemt de patiëntenvervoerder soms meerdere patiënten mee en is de verdeling van de ritten zelden geoptimaliseerd. Daardoor rijdt men in het patiëntenvervoer veel kilometers om en zit de dialysepatiënt veel langer dan nodig, en wenselijk, in het voertuig. Een betere organisatie van dit essentiële transport zou de kwaliteit van de zorg ongetwijfeld meteen verbeteren.” Vragen aan de bevoegde minister om hiermee aan de slag te gaan, blijven voorlopig onbeantwoord. Nochtans zijn enkele denkpistes al snel gevonden. “Hybride systemen kunnen een meerwaarde bieden”, oppert Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn. “Afhankelijk van de toestand en de zorgnoden van de individuele dialysepatiënt kan men het meest aangewezen type vervoer kiezen: ofwel is het patiëntenvervoer (vervoer met ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer) ofwel is het personenvervoer (taxi). Zo zetten we de capaciteit slim en optimaal in. Bovendien staan we nog steeds achter het idee van een intelligente dispatching. Het EFRO-project bewees in Limburg het potentieel van dit systeem, voor het patiëntenvervoer in het algemeen en zeker ook bij chronische aandoeningen, zoals nierlijden. Via een centrale dispatching worden ritten dan continu herbekeken en herpland waar nodig of wenselijk. Helaas is het pilootproject afgevoerd en gebeurt er voorlopig niets meer met dat idee. Een gemiste kans, als je het ons vraagt.”

Volgens de nefrologen moet Mutas de handen in elkaar slaan met de dialysecentra om dit aspect van het zorgtraject aangenamer te maken. Dat heeft bovendien opnieuw een positieve impact op de dialyse zelf. Soms komen patiënten te laat en is de volledige planning van het centrum in de war. Of geraakt een patiënt zelfs helemaal niet op zijn afspraak. En dat is uiteraard nefast voor de gezondheid. “We moeten streven naar een vervoersplan voor elk dialysecentrum, op maat van de patiënten en hun gezondheidstoestand”, vindt Gert Meeus. “Daar willen wij gerust, samen met Belgambu, onze schouders onder zetten. Vervolgens kan Mutas hiermee aan de slag voor de optimale verdeling van zijn ritten.”

Belangrijke groep chronisch zieken

Uiteraard verdient elke patiënt kwaliteitsvol en zo aangenaam mogelijk vervoer. Voor chronisch zieken weegt dit evenwel nog zwaarder door, omdat ze zo frequent gebruik moeten maken van deze dienstverlening. “En daarbij krijgen dialysepatiënten helaas weinig aandacht, vergeleken met bijvoorbeeld diabetici of oncologische patiënten”, vinden Desmet en Meeus. “De groep dialysepatiënten is kleiner in aantal, maar het gaat in ons land toch om een groep van 8.000 zwaar zieke mensen. Zij zijn voor hun overleving van hun vervoer afhankelijk. Het aantal dialysepatiënten stijgt bovendien nog elk jaar. Dat maakt de nood aan een verbetering van de organisatie van kwalitatief dialysevervoer alleen maar groter.”

Betaalbaar en kwalitatief dialysevervoer dus, daar draait het om. Want de dialyse stopt niet wanneer de naald uit de arm van de patiënt is. “Het begint en eindigt aan de deur van de patiënt”, benadrukt Gert Meeus. “We moeten vermijden dat er bijkomende financiële zorgen bovenop de behandeling komen omwille van het patiëntenvervoer. Chronische ziekte maakt arm en armoede maakt chronisch ziek. Die cirkel moeten we samen doorbreken.”


Gezamenlijk schrijven wacht op antwoord

Naar aanleiding van de tevredenheidsenquête en de vervoersproblematiek richtten NBVN en GNFB een gezamenlijk schrijven aan Vlaams gezondheidsminister Crevits, ook ondertekend door het Vlaams Patiëntenplatform en Belgambu. De vraag was duidelijk: onderneem actie. De beroepsverenigingen hopen op een positief antwoord. “Ondertussen blijven we evenwel niet op onze lauweren rusten”, zeggen de voorzitters overtuigd. “We slaan graag de handen in elkaar met Belgambu om proactief voorstellen op tafel te leggen.”


Dringende hulpverlening verbeteren met medical first responders

In heel wat omringende landen doen ze het al en ook in België ligt de mogelijkheid om medical first responders in te zetten voor dringende interventies nu op tafel. Professor Marc Sabbe van het UZ Leuven leidde een studie van een jaar. Zijn conclusie is duidelijk: “First responders hebben zeker hun meerwaarde, maar er zijn nog enkele serieuze hordes te nemen.”

In België verstrijkt gemiddeld tien tot twaalf minuten tussen de oproep naar de 112-centrale en de aankomst van de hulpdiensten ter plaatse. Bij een handvol tijdkritieke incidenten maakt een snelle interventie een wereld van verschil. Daarom wordt volop gezocht naar betaalbare middelen om die interventietijd te verkorten. In die denkoefening stootte de federale overheid op het systeem van de medical first responders. Binnen dat kader geven mensen zich op als vrijwilliger, krijgen een bepaalde scholing en kunnen dan opgeroepen worden om als eerste ter plaatse tussen te komen bij een incident in hun onmiddellijke omgeving. Professor Marc Sabbe: “Dat moet toelaten een interventie binnen een tweetal minuten te starten, in afwachting van de hulpdiensten. Bij een hartstilstand, hersentrauma, beroerte, hartinfarct of ademhalingsfalen is die tijdswinst cruciaal.”

Hoe werkt het?

Iedereen die wil kan zich registreren, de instap is erg laagdrempelig. Zo kan men zich opgeven om de dichtstbijzijnde AED te gaan halen en te brengen naar de hulpverleners die zich ontfermen over het slachtoffer. De zogenaamde ‘runner’ is bijvoorbeeld een interessante rol voor jongeren. De volgende stap is een opleiding reanimatie met gebruik van de AED. Al deze vrijwilligers komen met hun telefoonnummer in een database. De noodcentrale 112 kan dan bij een incident binnen een straal van 300 meter alle beschikbare first responders oproepen.

Wie een melding ontvangt, reageert of hij beschikbaar is of niet. De eerste beschikbare persoon krijgt de locatie en de info over het incident, om zo snel mogelijk te kunnen ingrijpen. “Als je weet dat er 10.000 tot 12.000 hartstilstanden per jaar zijn in België, zie je al snel het potentieel van medical first responders”, zegt prof. Sabbe. “Toch willen we in ons projectrapport ook de mogelijke winst voor andere tijdkritieke incidenten benadrukken. Als we zo een systeem installeren, trekken we het graag breder open. Die suggestie hebben we dan ook voorgelegd bij het kabinet van minister Vandenbroucke.”

Een medical first responder start niet enkel de eerste hulp op, hij helpt tegelijk de ernst van het voorval inschatten. Daarvoor is een goede wisselwerking met de noodcentrale cruciaal. Via gerichte vragen aan de first responder brengt de operator het voorval in kaart. Blijkt een incident minder ernstig dan gevreesd, dan hoeft de mug misschien niet mee uit te rijden. Een efficiënte en gerichte inzet van middelen is – naast tijdsbesparing – de tweede directe winst als dit in België wordt ingevoerd. Zo helpt moderne technologie de kwaliteit van zorg verhogen.

Hindernissen en pilootprojecten

Het onderzoeksteam van UZ Leuven is overtuigd van het potentieel en weet zeker dat medical first responders in de toekomst de Belgische hulpverlening zullen versterken. Eerst zijn er nog enkele hordes te nemen. Zo moet goed nagedacht worden over een juridisch kader, welke opleidingen deze vrijwilligers moeten krijgen, de technologiekeuze, de financiering en de communicatie om vrijwilligers aan te trekken. “Al is de nuldrempel de politiek”, benadrukt Sabbe. “Eerst is er politieke wil nodig, daarna werken we de overige drempels weg. We wachten dus vol ongeduld op de reactie van minister Vandenbroucke op ons rapport.”

Sabbe biedt zijn team overigens spontaan aan om een schat aan data verder te analyseren en waardevolle inzichten te krijgen. Waar ligt de grootste tijdswinst bij interventies? Het antwoord op die vraag geeft meteen aan in welke regio’s eventuele pilootprojecten het nuttigst zijn. Of hoe bepaal je het best welke first responders in de buurt de melding precies krijgen? Misschien is een straal rond het incident geen ideale standaard, als er bijvoorbeeld ophaalbruggen zijn of druk verkeer.

Scharnierproject voor medische dispatching?

Wil de overheid medical first responder in de praktijk tot volle ontplooiing brengen, dan moet ze eerst nadenken over de gebruikte technologie. Vandaag werkt dienst 112 met ASTRID, de technologie van de politie- en brandweerdiensten. Om moderne technologie voluit te benutten, is misschien een puur medische dispatching nodig. “Een signaal van een enkelband doorsturen, is iets helemaal anders dan het vanop afstand monitoren van een ECG. (Medical) wearables bieden heel wat mogelijkheden, op voorwaarde dat we daarop anticiperen en nu de juiste keuzes maken. Ik geloof in de toekomst van een ziekenhuis zonder muren. Moderne technologie, zoals die wearables, zal toelaten om maximaal te herstellen in de eigen thuisomgeving of in een zorghotel. Heb je medicatie, behandeling of nazorg nodig? Dan gaat het transport over en weer naar een ‘activiteitencentrum’. Ziekenhuizen met veel bedden zijn een eindig verhaal. Dan investeert onze overheid beter in nieuwe technologie en in het opzetten van een medical first responder-netwerk.”


Noël Slangen: "Ijveren voor een sector is altijd een evenwichtsoefening"

Bij wie ligt de taak om het patiëntenvervoer te organiseren? Hoe bewaken we de kwaliteit en de werkbaarheid in de dagelijkse praktijk? In een vorig leven communicator pur sang en sinds enkele jaren algemeen directeur van POM Limburg, Noël Slangen, neemt geen blad voor de mond over het reilen en zeilen in de sector. En daar is een kritische kijk op de politieke verantwoordelijkheid en een toekomstgerichte visie voor nodig.

De afgelopen maanden vloeide al heel wat inkt over de te lage tarieven voor het niet-dringend patiëntenvervoer en de moeilijkheid om hier iets in beweging te zetten. De hamvraag: wie neemt het heft in handen en zet woorden in daden om? Een discussie die Noël Slangen aandachtig volgde. “Ons team Health heeft in opdracht van de Vlaamse overheid, samen met alle stakeholders, een Europees project gemanaged om een mogelijke digitalisering van de organisatie van het patiëntenvervoer voor te bereiden. Belgambu en zijn leden hebben in dit dossier best wat slagkracht in de rangen. Zolang de aanbieders aan te lage prijzen rijden, is er geen probleem en geen reden voor de mutualiteiten of de overheid om aan de boom te schudden. Nochtans zouden heel wat opportuniteiten verzilverd kunnen worden.” Eindelijk zijn er signalen dat de mutualiteiten hun verantwoordelijkheid in het dossier willen opnemen, vindt Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn. “De mutualiteiten werken via een overheidsopdracht en leggen zelf de tarieven op, patiëntenvervoerders hebben enkel een binaire keuze: meedoen of niet. Slechts een handvol patiëntenvervoerders heeft de luxe om niet aan deze overheidsopdracht deel te nemen en dat maakt dat de mutualiteiten vanuit een machtspositie werken.”

Projecten zoals het EFRO-project van POM Limburg brengen nochtans kansen aan het licht. De initiële doelstelling om een algemeen nummer voor al het patiëntenvervoer in te stellen, bleek niet nuttig, omdat intussen een Vlaamse geïntegreerde mobiliteitsapp op de agenda staat. Toch waren de inspanningen zeker niet voor niets, benadrukt Slangen. “Het project heeft heel wat aanbevelingen en inzichten opgeleverd en heeft de uitdagingen voor het patiëntenvervoer terug op de politieke agenda gezet. Uit het traject blijkt dat innovatie nooit in voldoende mate de kost kan drukken, zonder solidarisering van de kosten. Zeker op kortere termijn.”

De politieke complexiteit en zijn gevolgen

Patiëntenvervoer heeft steeds vaker een dringende en een niet-dringende component. Dan is zowel het federale als het regionale niveau bevoegd en dat maakt de dingen complex. De kosten en de opbrengst van een rit vallen daardoor namelijk niet altijd op dezelfde plaats. “Onze middelen zijn ook gewoon schaars. De harde gezondheidszorg wordt het meest gefinancierd. Het patiëntenvervoer valt onder de zachte gezondheidszorg en trekt helaas aan het kortste eind.”

“Het feit dat ook niet-dringende kwesties steeds vaker bij het dringende patiëntenvervoer terechtkomen, is geen toeval”, weet Noël Slangen. “We kunnen het vergelijken met een bezoek aan de spoeddienst. Mensen belanden daar vaak omdat er geen goede alternatieven voor handen zijn. Net zoals in ziekenhuizen is ook op het vlak van patiëntenvervoer heel wat ruimte voor verbetering. Het kan efficiënter en zo krijgen alle stakeholders meer ademruimte.”

Nieuwe minister op post

In het streven naar meer efficiëntie, kwaliteitsgaranties en werkbare budgetten, heeft Belgambu sinds kort een nieuw politiek aanspreekpunt. Minister Hilde Crevits nam de post over van Wouter Beke. Dat biedt nieuwe mogelijkheden voor constructieve onderhandelingen, die onder de vorige minister volgens Belgambu op een muur botsten. “Probeer van bij de start alle partijen mee rond de tafel te krijgen”, geeft Slangen mee als tip. “Als je als minister de verschillende klokken tegelijk hoort, kan je pas echt horen waar het probleem zit. Het geeft een compleet en duidelijk beeld van de huidige situatie en de knelpunten. De nieuwe minister van Zorg heeft heel wat hete hangijzers op haar bord liggen. Duidelijke richtingen aangeven naar oplossingen of besluiten, zal dan ongetwijfeld helpen om iets in beweging te zetten. Dat is trouwens de succesformule voor alle soorten communicatie.”

Arkesteyn schetst graag nog even de realiteit binnen het veld van de belangenorganisaties. Belgambu is een erkende beroepsvereniging en vaart een gematigde koers in discours en in actie. Een andere, radicalere groepering dreigt met processen en doet onrealistische beloftes aan de aanhangers. “We bereiken een deel van de mensen niet omdat ze meer geloof hechten aan extremen”, stelt Kenneth vast. Slangen pikt in: “IJveren voor een sector is altijd een moeilijke evenwichtsoefening. Je wil de belangen van je leden verdedigen, maar je moet ook oog hebben voor de knelpunten van je partners of je behaalt geen enkel resultaat. Iedere onderhandeling is ook een ruil. Leden van organisaties hebben vaak het gevoel dat men steeds de volle honderd procent moet binnenhalen, maar dat is niet realistisch. Dat onderscheidt voor mij een belangenvereniging zoals Belgambu van de radicalere groeperingen. Kies je voor een haan die mooi vecht of voor een kip die ook eieren legt? De laatste optie levert je pas echt resultaten op.”


Kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid voor patiënten

Ze riep al meermaals publiekelijk op tot meer respect voor hulpverleners en tijdens de coronacrisis hakte ze – na grondig overleg met haar Dienst Noodplanning en experten – resoluut en goed geïnformeerd  moeilijke knopen door. Antwerps provinciegouverneur Cathy Berx is een vrouw met een visie en een mening. Vanuit haar brede kijk op het werkveld en de politiek gaf ze Belgambu nieuwe inzichten voor het patiëntenvervoer.

Er schort iets aan de organisatie en de kostenstructuur van het niet-dringend patiëntenvervoer. Dat kaart Belgambu al maanden aan. Bij mutualiteiten, kabinet Beke en bij al wie het horen wil. Provinciegouverneur Cathy Berx sluit zich aan bij de vraag naar actie. “Het is absoluut van maatschappelijk belang om na te denken over kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van het patiëntenvervoer, ook voor de meest kwetsbare groep”, benadrukt Berx. “Niemand kiest er vrijwillig voor om een beroep te moeten doen op een patiëntenvervoerder. Een dialysepatiënt, een oncologisch patiënt of een andere chronisch zieke zou zich geen zorgen moeten mogen maken over de extra financiële kosten van het niet-dringend medisch vervoer waarop hij/zij geregeld aangewezen is. Overigens, vanuit zijn/haar perspectief is dat vervoer noodzakelijk en dus wel urgent.”

Zero tolerance voor geweld

De uitdagingen waar de sector voor staat, zijn alvast niet min. De financiering staat onder druk, de instroom van gemotiveerde werknemers loopt moeizaam en dan zijn er ook nog het verkeer en de agressieproblematiek. Dat laatste is in een grootstad als Antwerpen, en bij uitbreiding in de hele provincie, zeker relevant. Om een indicatie te geven: tussen maart 2018 en juli 2019 werden 140 gevallen van geweld tegen medische hulpverleners gerapporteerd in provincie Antwerpen. Vaak spelen alcohol of drugs een rol bij incidenten van verbale of zelfs fysieke agressie.

Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn: “We krijgen van sommige ambulanciers zelfs de vraag naar kogel/steekwerende vesten.” Cathy Berx is geen voorstander van het idee. “Ik moet bekennen dat ik hier wel van schrik. Ik wist niet dat die vraag leeft. Het dragen van kogel/steekwerende vesten kan volgens mij net tot escalatie leiden. Bovendien is het een illusie dat het probleem daarmee opgelost zou zijn. Agressie moet bij de kern worden aangepakt. Ik denk dan aan opleidingen om met verbale agressie om te gaan en zo situaties te ontmijnen voor het fysiek wordt, maar ook aan een streng vervolgbeleid met zero tolerance. Trouwens, ik ga ervan uit dat hulpverleners-ambulanciers leren dat ze niet mogen en zullen interveniëren wanneer de situatie onvoldoende veilig is. A fortiori wanneer het vervoer niet-dringend is. Ofwel moet de betrokkene eerst voldoende gekalmeerd zijn, ofwel zal hij op een andere manier op zijn bestemming moeten geraken. Een laatste optie is dat bijstand van politie gevraagd wordt ” Kenneth sluit zich bij deze argumentatie aan en voegt eraan toe dat “hulpverleners-ambulanciers in principe enkel tussenkomen als de toestand veilig is. Een veilige omgeving creëren is een taak van anderen, zoals de politie.”

Deeltypes vervoer versus holistische aanpak

Agressie is een probleem dat geregeld in de media komt en dus wel ‘bekend is’. Andere uitdagingen komen minder aan de oppervlakte, zoals het vinden van voldoende en gemotiveerde mensen. De dringende geneeskundige dienstverlening (DGH) draait grotendeels op vrijwillige hulpverleners-ambulanciers. Belgambu stelt zich de vraag of er geen financiering moet voorzien worden door de overheid om hulpverleners-ambulanciers te kunnen vergoeden als hoofdjob.

Daarbij rijst onvermijdelijk ook de vraag welke overheid dit moet beslissen en organiseren. Vandaag financieren zowel FOD Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken als steden en gemeenten de Dringende Geneeskundige Hulpverlening. “Voor die verschillende bevoegdheden is wel iets te zeggen”, vindt Berx. “Patiëntenvervoer is immers een, niet zelden eerste, stap in een zorgtraject. Of nog: niet zelden begint het zorgtraject bij het medisch vervoer. Volksgezondheid is dus een logische keuze, met dien verstande dat Volksgezondheid best SLA’s sluit met partners om het medisch vervoer kosteneffectief en conform duidelijke kwaliteitsstandaarden uit te voeren. Streven naar een gelijk speelveld is belangrijk, maar het mag eventuele synergiën zeker niet uitsluiten  Of nog, moet het wel zo zwartwit zijn? Ik ben en blijf een fervent verdediger van een multidisciplinaire of interdisciplinaire aanpak. Die levert nagenoeg altijd een meerwaarde op. Nog zo een belangrijke overweging: willen we het patiëntenvervoer opknippen in types dienst of benaderen we het zo holistisch mogelijk?”

Sneller met de taxi dan met de ambulance?

Een ‘fitte’ nierpatiënt die per taxi naar de dialyse gaat, beweegt zich vlot in het verkeer, over de taxi- en busstrook. Voor een dialysepatiënt in een slechtere gezondheidstoestand en die daarom liggend in een ziekenwagen vervoerd wordt, is die taxistrook echter geen optie. Belgambu ijvert voor verandering, zodat ook patiëntenvervoerders deze bijzondere overrijdbare bedding mogen gebruiken. “Op zich geen onlogisch voorstel”, vindt Cathy Berx. “Het lijkt haast contradictorisch dat taxi’s die  betaald personenvervoer verzorgen ongeacht de medische toestand van de passagier(s) over meer voordelen beschikken volgens de wegcode en in het verkeer dan een niet-dringende ziekenwagen die een persoon vervoert naar een zorginstelling. Zolang de wegcode gerespecteerd wordt en het veilig is, zie ik niet in waarom een gelijkschakeling in deze niet zou kunnen. Iets om werk van te maken.” Op de vraag van Belgambu of de provincie Antwerpen als vooruitstrevende provincie hier geen zaak van kan maken, eventueel met een pilootproject, reageerde Cathy Berx positief. “Noteer het als een middelenverbintenis, geen resultaatsverbintenis”, sluit ze af.

Met een treffend voorbeeld uit eigen provincie staaft provinciegouverneur Berx haar overtuiging dat brandweerdiensten een absolute meerwaarde zijn in de zorgketen. Ze denkt terug aan de instorting van een gebouw in Turnhout, waarbij een vrouw van onder het puin gered moest worden. Zowel de brandweer als D2 hebben een cruciale rol gespeeld bij die reddingsoperatie. De paramedische ervaring van brandweerlieden, mede dankzij hun opdrachten en dienstverlening in het raam dringend medisch vervoer, komt dat bijzonder goed van pas. Die expertise onderhouden veronderstelt dat ze een rol kunnen blijven opnemen in het (dringend) medisch vervoer. Kenneth Arkesteyn treedt haar bij: “Multidisciplinair werken is zeker nuttig. In se maakt het niet uit wie het organiseert. We moeten samenwerken om de patiënt de beste kwaliteit van zorg te geven, elk vanuit onze eigen expertise.”

De rol van een provincie

Tot slot polst de Belgambu-voorzitter even wat de provincie zelf kan doen voor het patiëntenvervoer. “Het provinciebestuur heeft geen persoonsgebonden bevoegdheden meer,” benadrukt Cathy Berx, “maar in de grondgebonden aspecten zijn ook raakvlakken met patiëntenvervoer. De aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur boost bijvoorbeeld de gezondheid van onze inwoners, net zoals het investeren in ontharding en meer groen. En uiteraard is er meer, denk maar aan crisisbeheer of het aanpakken van het agressieprobleem. Ons multidisciplinair opleidingsinstituut Campus Vesta zet bijvoorbeeld sterk in op geweld- en agressiebeheersing. Zo draagt het provinciebestuur onrechtstreeks ook bij.”