Kwalitatief patiëntenvervoer als wezenlijke schakel van de zorgketen
Kwalitatief patiëntenvervoer als wezenlijke schakel van de zorgketen
Tijdens de COVID-19-crisis stond Dirk Ramaekers aan het hoofd van de taskforce vaccinatie. Vanaf 1 oktober 2022 werd hij voorzitter van het directiecomité van de FOD Volksgezondheid. Met zijn expertise in gezondheidsbeleid en zorgkwaliteit is hij de geknipte persoon om de huidige evoluties en zijn doordachte visie op patiëntenvervoer te kaderen. Met voorop een transparant kwaliteitsbeleid, ondersteund door solide opleidingen.
De COVID-19-pandemie leerde onze maatschappij heel wat lessen. De hoge mortaliteit en de ongeziene druk op de zorgsector staan aan de negatieve zijde van de balans. Toch zijn er pluspunten op te merken. “België was net zoals de rest van Europa niet klaar voor covid, maar het toonde wel aan dat een goede samenwerking tussen het federale niveau en de deelstaten de sleutel tot succes was”, zegt Prof. Dr. Dirk Ramaekers. “Met het Coronacommissariaat, onder leiding van Pedro Facon, maar ook met crisisbeheer en dringende geneeskundige hulp binnen de FOD, brachten we heel wat expertise samen en verliep de samenwerking met de deelstaten meestal erg goed. De politieke besluitvorming verliep op twee niveaus . Enerzijds was er het Overlegcomité van de regeringsleiders, anderzijds de interministeriële conferentie Volksgezondheid. Daarin zetelen acht ministers wat tot een complexe structuur en al eensgrotere debatten en langere gesprekken leidt. Tijdens covid stond de essentie van de gezondheidscrisis voorop en groeiden de ministers naar elkaar toe. Meer nog: ze vulden elkaar aan tot een evenwichtige beslissing. Dat schepte vertrouwen. Ik werk redelijk rationeel en evidencebased, maar vertrouwen vormt de basis voor een goede samenwerking. Nationaal, Europees en op wereldvlak. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is vertrouwen bovendien een cruciale parameter voor een performant gezondheidszorgsysteem.”
Betaalbaarheid vs. toegankelijkheid
Volgens Dirk Ramaekers moeten zorg en politiek goed naar elkaar luisteren. “Vanuit politieke hoek zal de betaalbaarheid van de zorg een uitdaging blijven. Gezondheidszorg neemt nagenoeg elf procent van ons bruto nationaal product in. De sociale zekerheid dekt het merendeel van de kosten, maar er zijn ook nog aanvullende verzekeringen, remgelden en supplementen, wat aangeeft dat het basispakket onder druk staat”, zegt hij. “Je kan discussiëren of sommige esthetische ingrepen, luxeproducten tijdens een ziekenhuisbezoek, … in dat pakket moeten zitten. Het feit is dat er een spanningsveld bestaat tussen de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van zorg.”
En met die betaalbaarheid en toegankelijkheid maken we naadloos de overstap naar de sector en de problematiek van het patiëntenvervoer. Volgens Dirk Ramaekers een boeiende, spannende wereld waarin veel beweegt. “Ik zie daar veel gemotiveerde mensen, met ondernemerschap dat je moet laten groeien. Toch moet dat volgens de regels van kwaliteit en inhoud die in de zorg gelden. De sector van het patiëntenvervoer is nog niet voldoende zelfregulerend. Je zit met patiëntenbelangen enerzijds en de leefbaarheid van een bedrijf anderzijds. En dan heb je nog de vraag wat dat mag kosten. Voer voor lange debatten. Verplaatsingen van en naar zorginstellingen zijn nu eenmaal nodig. Dat zal niet snel veranderen en zelfs nog toenemen.”
Onderzoek stimuleren
Belgambu pleit al jaar en dag om patiëntenvervoer te zien als integrale schakel in de zorgketen en als een toegevoegde waarde in plaats van als een logistiek probleem. De patiënt staat binnen dit type dienstverlening steeds centraal. Daar is Dirk Ramaekers het mee eens: “Je kan altijd ziek worden of bij een ongeval betrokken geraken. Al ben ik er wel van overtuigd dat om de kwaliteit te waarborgen, goede opleidingen en navorming voor ambulanciers noodzakelijk zijn. Het basisniveau van scholing is voor mij niet het belangrijkste, wel de toestand van een patiënt goed kunnen inschatten en weten welke basisprincipes je al dan niet kan toepassen. Op het vlak van opleiding zetten jullie grote stappen. Zo zie je maar dat de aanhouder wint. Kwaliteit is geen modewoord, het is iets wat je concreet moet maken en ook meten trouwens. En een kwaliteitsbeleid vraagt een bepaalde systematiek. Zo merk ik dat evidencebased werken in zowat elke sector zijn ingang vindt, ook in het patiëntenvervoer. Want je kan opleidingen inrichten, maar wat zal je de cursisten aanleren? Het onderzoek naar prehospitaalzorg staat nog in zijn kinderschoenen, dus daar is nog veel werk.”
Nochtans zijn er heel wat gegevens beschikbaar, onder meer uit de 112-centrale en het niet-dringend patiëntenvervoer. Een goede basis om mee aan de slag te gaan. “Het critical time window voor een hartstilstand is volgens de literatuur vijf tot tien minuten. Uit data en uit de praktijk weten we dat we eerder op vijftien minuten of meer landen. Hoe je daar de keten van hulpverlening kan verbeteren, vergt meer implementatie-onderzoek. Triage is lang een blinde vlek geweest, nochtans is het een vak op zich, dat opleiding en ervaring vraagt. Denk maar aan het oneigenlijke gebruik van spoeddiensten. Enerzijds is het goed dat er weinig drempels zijn om naar spoed te stappen, anderzijds houdt het een risico op overbelasting in met minder ruimte voor dringende hulp. Het is een kwestie van balans tussen de patiënt helpen en het welzijn van medewerkers, maar ook van de juiste zorg op de juiste plaats. Want dat leidt tot de vraag naar capaciteit en of je in ieder ziekenhuis nog een gespecialiseerde spoeddienst die alles moet kunnen nodig hebt. De evolutie naar traumacentra kan daar deels een oplossing bieden.”
Huidige tendenzen
Vandaag wordt – onder meer door het conflict in Oekraïne – gewerkt aan een geüpdatet CBRN-beleid (een CBRNe-incident is een noodsituatie waarbij chemische, biologische, radiologische of nucleaire stoffen vrijkomen) en aan de daarbij horende paraatheid. De FOD Volksgezondheid, het nationale crisiscentrum, defensie, het FANC, … werken hiervoor samen. Want doet zo’n ramp zich voor, dan moet het systeem meteen rollen en moeten de deskundige centra voor opvang en decontaminatie klaarstaan. Maar ook de back-upcentra moeten voorbereid zijn.
Dat doet terugdenken aan de eerste covidpatiënt waarbij het vervoer volgens het ebolaprotocol verliep. “Voor covid was het lang geleden dat er nog iets ernstigs aan de hand was. Het idee dat er iets kon gebeuren zat ver in ons hoofd, we voelden ons veilig”, licht Dirk toe. “Al snel waren we overweldigd en constateerden we dat de zorgsector hier niet geroutineerd in was. Bij dat leerproces horen heel wat verbeterpunten, die nu aangepakt worden. Sommige principes moeten we bewaren. Zoals persoonlijke beschermingsmiddelen, die moeten actueel blijven en gebruikt worden bij bijvoorbeeld infecties, om jezelf te beschermen en transmissie tegen te gaan. Hetzelfde met handhygiëne. Basiskwaliteit is niet complex of moeilijk wanneer het gekoppeld is aan een kwaliteitssysteem met audits en feedback, en aan een aanspreek- en coachingcultuur. Het belang van no blame moet daarbij centraal staan. We zijn mensen, we vergeten soms iets. Maar maak tijd en zit samen om good practices te bespreken. Evidencebased practices en kwaliteit zijn de essentie om in team te werken.”
Een grote, ondersteunende zorgketen
Voor Dirk Ramaekers is de inhoud van de opleiding en een transparant kwaliteitsbeleid belangrijker dan het aantal opleidingsuren dat iemand geniet. Die kritische, open houding is al deels aanwezig in de zorgsector, maar de discussie moet weggehaald worden uit de financiële en economische sfeer. “Soms moet je een argument opentrekken, omdraaien en ze vanuit een andere hoek benaderen. In dat kader worden duidelijk inspanningen geleverd om extra financiële middelen te creëren voor dringende hulpverlening en patiëntenvervoer. Vandaag en in de toekomst”, zegt hij. “De investeringen die nodig zijn, moeten gebeuren op basis van een gemotiveerd dossier. De kloof tussen sectoren wordt zo stap voor stap gedicht. Dat zal een nieuwe adem geven aan de medewerkers die zaken willen verwezenlijken. Het onderscheid tussen dringend en niet-dringend patiëntenvervoer is wat mij betreft ook wat virtueel. Zorg moet elkaar ondersteunen. Er moet meer kruisbestuiving zijn tussen dringende hulpverlening en prehospitaalzorg. Maar ook een visie over waar we met de sector naartoe willen? Want je hebt kleine spelers en grotere organisaties. Is bijvoorbeeld schaalvergroting aangewezen om kosteneffectief te kunnen werken? Jullie zijn een wezenlijk onderdeel van de zorgketen. Dat kwantificeren is moeilijk, maar ik zie zeker mogelijkheden op basis van kwaliteitsindicatoren en patiënttevredenheid. En natuurlijk professioneel overleg. In ons systeem met medebeheer krijg je dan de zaken in beweging.”
België blijft innoveren met communicatieplatform ASTRID
Eind jaren negentig al had de noodcentrale in België met ASTRID een totaaloplossing: van hulpoproepen tot de radiocommunicatie tussen hulpverleners op het terrein. Een echt unicum wereldwijd. Sindsdien vormde ASTRID de blueprint voor heel wat andere landen voor deze geïntegreerde oplossing. Door te blijven innoveren in het radionetwerk en de twee types noodcentrale (101 & 112) wil ASTRID ook in de toekomst tegemoet komen aan de verwachtingen van de gebruikers en de technologische evolutie. Een gesprek met CEO Salvator Vella.
“Wat we twintig jaar geleden als klein land gerealiseerd hebben, was indrukwekkend”, zegt Salvator Vella. “Dit originele idee om het beheer van de meldkamers en het radiocommunicatiesysteem voor hulp- en veiligheidsdiensten onder één paraplu te brengen, heeft wereldwijd navolging gekregen. Nog in 2021, lanceerde de op een na grootste luchthaven van China (Chengdu Tianfu International Airport) zijn nieuwe controlecentrum met een TETRA-netwerk dat gebaseerd is op hetzelfde idee dat ASTRID meer dan twintig jaar geleden lanceerde. Op dat baanbrekend werk mogen we trots zijn. Die status van pionier willen we verder uitdragen. Daarom blijven we de komende jaren volop innoveren. Want in de afgelopen decennia is veel veranderd, zowel in de meldkamer als op het veld.”
Waar bij de lancering van ASTRID de focus op spraakcommunicatie lag, is rich data de informatie-uitdaging van de toekomst. Spraakcommunicatie zal niet verdwijnen, maar andere datastromen zullen een grote meerwaarde betekenen voor de communicatie bij hulpverlening. Vella: “Ik denk aan wearables, video, foto, drones, visualisaties van het terrein, … Ze zullen de informatie-uitwisseling tussen onder meer commandopost, ziekenhuis en/of ziekenwagen echt versterken. Parameters doorsturen voor een up-to-date dossier bij aankomst in het ziekenhuis? Het is niet zo veraf als we misschien denken. Al moet daarvoor de hele informatieketen vernieuwd worden. De transitie van TETRA naar 5G is cruciaal voor de hulp- en veiligheidsdiensten. Het investeringsplan is klaar. Het is nu wachten op de politici om groen licht te geven. We zitten dus allesbehalve stil.”
Betrouwbare communicatie in crisistijden
Dat ASTRID na twee decennia nog steeds houvast biedt waar de communicatie elders in de knoop komt, bleek opnieuw tijdens de overstromingen in juli 2021. Op veel plaatsen viel de elektriciteit weg en was het commerciële netwerk niet meer beschikbaar. Gelukkig steunt ASTRID op een eigen netwerk met 600 masten. Deze hebben, door hun sterke batterijen, minstens 8 uur autonomie bij stroomuitval, op cruciale plaatsen zelfs 24 uur. Het ASTRID Service Centre (ASC) is 24/7 bereikbaar en heeft een netwerk met onderaannemers die binnen een afgesproken tijdsspanne generatoren voorzien. “Daar stopt de rol van het ASC niet”, benadrukt de CEO. “In crisissituaties heeft het ASC rechtstreeks toegang tot het management en de belangrijkste personen binnen de organisatie om de crisiscommunicatie op zich te nemen, bijvoorbeeld de communicatie en een status naar de belangrijkste stakeholders op het terrein. Alles wordt in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de experten en technici optimaal kunnen werken. De focus van ASTRID is op elk moment om de hulp- en veiligheidsdiensten beschikbaar te houden, zelfs in extreme omstandigheden, zowel infrastructureel als organisatorisch.”
Om met het robuuste netwerk te verbinden, hebben de hulpverleners hun eigen Blue Light Mobile-simkaarten. Op de infrastructuur van het Proximus-netwerk krijgen ze, indien nodig, prioriteit en hebben ze de mogelijkheid om met deze simkaart manueel toegang te krijgen tot de andere Belgische telecomoperatoren om de communicatie te allen tijde te garanderen. Als klanten ‘geweigerd’ worden om de bandbreedte voor hulpverleners te verzekeren, spreken we van pre-emption. In extreme situaties, zoals de aanslagen in Brussel, kan men zelfs de gewone gebruiker volledig uitsluiten van de mast om ruimte vrij te maken voor hulp- en veiligheidsdiensten. “Vandaag hebben ongeveer 12.000 gebruikers zo’n Blue Light Mobile-simkaart”, zegt Vella. “Het gaat om de politiediensten, ziekenwagendiensten, maar ook crisisbeheerders zoals ministers, provinciegouverneurs, onderzoeksrechters, …” Een mooie illustratie van de vernieuwingszin en doordachte toekomstvisie van ASTRID.
Unieke aanpak voor 5G
Met de overstap naar 5G toont ASTRID zich opnieuw als vooruitstrevende organisatie. Andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, werken volledig op de commerciële infrastructuur. ASTRID heeft zijn eigen netwerk als troef en bouwt hier stevig op voort. “We geloven in de kracht van 5G voor het delen van rich data”, aldus Vella. “Met de App 112 die we mee hebben ontwikkeld, bieden we al heel wat mogelijkheden. Zo krijgt de meldkamer een exacte locatie van het incident binnen, kan de gebruiker chatten, aangeven als die doof is, … In samenwerking met de politie is zelfs een stalkingsalarm via bluetooth beschikbaar voor slachtoffers. Maar de nieuwe technologie biedt onmiskenbaar mogelijkheden om de hulpverlening nog verder te verbeteren. De burger, die een noodoproep initieert, een foto laten versturen naar de meldkamer kan zo een belangrijke stap zijn.”
Hoe ziet de toekomst van ASTRID eruit in een 5G-wereld? “We moeten evolueren naar een modulaire meldkamer, met een platform dat modules integreert die door derden zijn ontwikkeld. Een beeld interpreteren met AI? Dat kan binnenkort als het van ons afhangt. Zie het als een skelet met plug-and-playmogelijkheden. Die moderne IT-filosofie willen we in de komende jaren vormgeven, zodat elke hulpverlener het beste uit ons platform haalt en zijn data zelf beheert. ASTRID is een levenslijn voor de hulp- en veiligheidsdiensten, en we willen ook in de toekomst die rol blijven vervullen.
“Een event is een rampenterrein waarop de ramp nog niet opgetreden is”
Urgentiearts in de lead bij eventhulpverlening
De vraag naar eventhulpverlening wordt steeds groter. Om dat werkbaar en kwalitatief te organiseren, is er nood aan een duidelijk wetgevend kader. “Een beroepskwalificatie is er intussen. Nu werken we hard aan een zorgberoep voor eventhulpverlener”, duidt Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn. En daarbij zijn de blik en de ervaring van een urgentiearts goud waard.
Eventhulpverlening en urgentiegeneeskunde hebben een duidelijk raakvlak. Zowel op het terrein, waar organisatoren vaak een urgentiearts vragen om vrijwillig het medisch dispositief te leiden, als op de spoeddienst van de nabije ziekenhuizen. Op die drukbezette spoedafdelingen kunnen evenementen de instroom en zorgzwaarte vergroten. “Daarom moeten we waken over kwalitatieve hulpverlening voor iedereen en overal. Tijdens een groot event kan een inwoner op twee straten van het ziekenhuis evengoed een dringende zorgnood hebben. Ook die verdient de juiste zorg.” Aan het woord is dr. Michiel Stiers, urgentiearts in opleiding, verbonden aan de KU Leuven, met een groot engagement binnen BeCEP, de Belgische beroepsvereniging voor urgentieartsen. “Eventhulpverlening is het verlengde van onze medische kennis en management taken zowel op spoedgevallen als préhospitaal met de MUG of bij rampen. De nieuwe kwalificatie en opleiding tot urgentiearts maakt ons, als jonge artsen, overbevraagd voor evenementen. Zonder regelgevend kader is het niet mogelijk om deze eventhulpverlening veilig en efficiënt te organiseren. Vandaag is er hierdoor een wildgroei aan aanbieders, sommige onvoldoende gekwalificeerd, en de patiënt dreigt het slachtoffer te worden van inadequate hulp.”
Dringende update voor PRIMA
Nochtans is er in België al baanbrekend werk verzet. De FOD Volksgezondheid geeft reeds advies over de noden van een medische hulppost op maat van het event via de vragenlijst PRIMA (Plan Risico’s en Manifestatie). De eerste risicoanalyse en het ontstaan van PRIMA is intussen verouderd. Ze houdt onder meer geen rekening met het ontstaan en de expertise van de discipline urgentiegeneeskunde. Deze evolutie naar gespecialiseerde en kwalitatieve zorg op spoedgevallen en in de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH) dient verdergezet te worden in de eventhulpverlening. “De discipline urgentiegeneeskunde heeft zeker een meerwaarde op grote events”, vindt prof. dr. Pascal Vanelderen, voorzitter van BeCEP. “We moeten er wel over waken dat we onszelf niet overreguleren. We ijveren mee voor een duidelijk kader om eventhulpverlening te organiseren, met duidelijke kwalificaties en rollen voor diverse profielen. Alleen verloopt dit het best gefaseerd, zodat we onze rol binnen deze transitie ook kunnen opnemen en waarmaken.”
“Belangrijk daarbij zal de functie zijn die we als urgentiearts opnemen”, pikt urgentiearts dr. Pieter Jan Van Asbroeck in, collega van prof. dr. Pascal Vanelderen in Ziekenhuis Oost-Limburg. “Als urgentiearts maken we niet het verschil in het louter bemannen van de EHBO-post, wel met het voorzien van de juiste middelen en adequate zorg. Onze sterkte ligt net in de brede kijk die we hebben zowel op vlak van het medische, operationele als management. Als directeur medische hulpverlening (Dir-Med) kunnen we op elk moment de medische noden goed inschatten. Dat helikopterzicht laat toe snel in te spelen en kwalitatieve zorg te waarborgen. Bij rampscenario’s, bij een ernstig trauma of om een zware pathologie te behandelen. Als de belangrijke rol van een Dir-Med door niet-medici wordt uitgevoerd, verliezen we deze brede kijk. Dat is nefast voor de kwaliteit van de hulpverlening.”
Naar een regelgeving met gradaties?
Voor de urgentieartsen zelf komt het er vooral op aan de juiste profielen op de juiste plaats en in de juiste functie te zetten. Een toekomstig wetgevend kader heeft nood aan gelaagdheid om het passende dispositief te kiezen in functie van het type event en risicofactoren zoals het aantal bezoekers, de locatie, eventuele verwachtingen qua druggebruik of kans op calamiteiten, … “We moeten werken aan een duidelijk omschrijving van de rollen en de profielen voor de eventhulpverlening. Het lijkt ons logisch om een urgentiearts in de drivers seat te zetten, alleen moeten we die dan ook ingevuld krijgen. De spoeddienst draait 24/7 en eventhulpverlening moet daar nog naast lopen”, aldus prof. dr. Pascal Vanelderen.
Als urgentiearts in opleiding wil dr. Michiel Stiers alvast mee zijn schouders zetten onder de regularisatie van deze eventhulpverlening. “Ons vakgebied is in volle transitie. We moeten dit momentum binnen de eventhulpverlening aangrijpen om die transitie verder te zetten. Het allerbelangrijkste is en blijft dat de patiënt op elk moment de beste, juiste en correcte zorg krijgt en precies daarvoor is een wettelijk kader zo cruciaal.”
Een andere mentaliteit
Bovendien is een mentaliteitswijziging nodig bij de organisatoren van events. Terwijl de budgetten voor beveiliging ruim bemeten worden, wordt van eventhulpverlening vaak verwacht dat het door gratis vrijwilligers gedragen wordt. “Wat we doen, blijft vaak onder de radar. Loodst iemand drugs binnen of gaan amokmakers op de vuist omdat de security niet volstaat, dan komt dat in de media. Krijgt iemand een hartaanval op het terrein en komt de hulp ter plaatse van buitenaf in plaats van via de medische post op de site, dan verschijnt dat zelfs niet in de kantlijn van de krant. Terwijl een eventhulpverlener die ter plaatse adequaat reageert het verschil kan maken”, schetst dr. Pieter Jan Van Asbroeck.
“De impact van security is meteen zichtbaar, terwijl wij eerder discreet achter de schermen werken, hetgeen voor een andere waardering zorgt”, vult dr. Michiel Stiers aan. “Door in te zetten op duurzame en haalbare zorg ter plaatse, wordt het evenement naadloos ingepast in het omgevende veranderde zorglandschap. We spreken vandaag over een zorginfarct, extra belasting van het zorgsysteem is moeilijk, tenzij je over de juiste begeleiding beschikt. De return on investment van eventhulpverlening zit hem niet alleen in de opgelapte festivalganger die ter plaatse nog wat drankjes en eten koopt. Het is de verzekering voor topzorg tijdens het event en bewaren van deze zorg ondanks het event. Zo maken we van eventhulpverlening iets positiefs, waar dan hopelijk ook de juiste middelen tegenover gezet worden. Met de urgentiearts als orkestleider die alle stakeholders optimaal laat samenwerken.”
“Dialysevervoer is deel van de zorg, geen mobiliteitsprobleem”
Duizenden dialysepatiënten moeten drie keer per week naar het ziekenhuis voor hun behandeling. Velen van hen zijn voor hun verplaatsingen afhankelijk van anderen en moeten een beroep doen op een vervoersorganisatie. De organisatie van deze ritten is een fikse uitdaging en dat blijkt ook uit de tevredenheidsscores van deze patiënten voor hun vervoer. “Dat kan en moet beter”, daarover zijn NBVN en GNFB, de beroepsorganisaties van de nefrologen, en Belgambu het eens.
Als beroepsvereniging en belangenbehartiger van de patiënten verwierf de Nederlandstalige Belgische Vereniging voor Nefrologie (NBVN) inzicht in de ervaring van dialysepatiënten bij hun zorgtraject met de Patiëntenmonitor Dialyse 2021. Daaruit bleek een vrij goede algemene tevredenheid. De beoordeling door de patiënten van de wachttijden en het vervoer was echter een stuk slechter. Een goed moment dus om samen met Belgambu aan tafel te schuiven en actief aan de slag te gaan met dit aandachtspunt. “Dat transport is een belangrijk onderdeel van de zorg”, benadrukt Jean-Marc Desmet, voorzitter van de Groupement des Néphrologues Francophones de Belgique (GNFB), de Franstalige tegenhanger van NBVN. “Vandaag wordt het helaas vaak ervaren als een extra problematiek bovenop de ziekte en de dialyse, zowel financieel als organisatorisch. Veel ruimte voor verbetering dus.”
Een complexe puzzel met onvoldoende flexibiliteit
In Vlaanderen worden de ritten voor dialysepatiënten procentueel verdeeld tussen de verschillende vervoersorganisaties via Mutas en i-mens. In Wallonië zijn het vooral ziekenfondsen, particuliere vervoerders en sommige ziekenhuizen zelf die het vervoer verzorgen voor dialysepatiënten die dat nodig hebben. Toch zit het probleem in beide landsdelen vooral in een gebrek aan flexibiliteit en te veel willekeur. Gert Meeus, voorzitter NBVN: “Na een zware behandeling moeten dialysepatiënten vaak lang wachten op hun vervoer. Bovendien neemt de patiëntenvervoerder soms meerdere patiënten mee en is de verdeling van de ritten zelden geoptimaliseerd. Daardoor rijdt men in het patiëntenvervoer veel kilometers om en zit de dialysepatiënt veel langer dan nodig, en wenselijk, in het voertuig. Een betere organisatie van dit essentiële transport zou de kwaliteit van de zorg ongetwijfeld meteen verbeteren.” Vragen aan de bevoegde minister om hiermee aan de slag te gaan, blijven voorlopig onbeantwoord. Nochtans zijn enkele denkpistes al snel gevonden. “Hybride systemen kunnen een meerwaarde bieden”, oppert Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn. “Afhankelijk van de toestand en de zorgnoden van de individuele dialysepatiënt kan men het meest aangewezen type vervoer kiezen: ofwel is het patiëntenvervoer (vervoer met ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer) ofwel is het personenvervoer (taxi). Zo zetten we de capaciteit slim en optimaal in. Bovendien staan we nog steeds achter het idee van een intelligente dispatching. Het EFRO-project bewees in Limburg het potentieel van dit systeem, voor het patiëntenvervoer in het algemeen en zeker ook bij chronische aandoeningen, zoals nierlijden. Via een centrale dispatching worden ritten dan continu herbekeken en herpland waar nodig of wenselijk. Helaas is het pilootproject afgevoerd en gebeurt er voorlopig niets meer met dat idee. Een gemiste kans, als je het ons vraagt.”
Volgens de nefrologen moet Mutas de handen in elkaar slaan met de dialysecentra om dit aspect van het zorgtraject aangenamer te maken. Dat heeft bovendien opnieuw een positieve impact op de dialyse zelf. Soms komen patiënten te laat en is de volledige planning van het centrum in de war. Of geraakt een patiënt zelfs helemaal niet op zijn afspraak. En dat is uiteraard nefast voor de gezondheid. “We moeten streven naar een vervoersplan voor elk dialysecentrum, op maat van de patiënten en hun gezondheidstoestand”, vindt Gert Meeus. “Daar willen wij gerust, samen met Belgambu, onze schouders onder zetten. Vervolgens kan Mutas hiermee aan de slag voor de optimale verdeling van zijn ritten.”
Belangrijke groep chronisch zieken
Uiteraard verdient elke patiënt kwaliteitsvol en zo aangenaam mogelijk vervoer. Voor chronisch zieken weegt dit evenwel nog zwaarder door, omdat ze zo frequent gebruik moeten maken van deze dienstverlening. “En daarbij krijgen dialysepatiënten helaas weinig aandacht, vergeleken met bijvoorbeeld diabetici of oncologische patiënten”, vinden Desmet en Meeus. “De groep dialysepatiënten is kleiner in aantal, maar het gaat in ons land toch om een groep van 8.000 zwaar zieke mensen. Zij zijn voor hun overleving van hun vervoer afhankelijk. Het aantal dialysepatiënten stijgt bovendien nog elk jaar. Dat maakt de nood aan een verbetering van de organisatie van kwalitatief dialysevervoer alleen maar groter.”
Betaalbaar en kwalitatief dialysevervoer dus, daar draait het om. Want de dialyse stopt niet wanneer de naald uit de arm van de patiënt is. “Het begint en eindigt aan de deur van de patiënt”, benadrukt Gert Meeus. “We moeten vermijden dat er bijkomende financiële zorgen bovenop de behandeling komen omwille van het patiëntenvervoer. Chronische ziekte maakt arm en armoede maakt chronisch ziek. Die cirkel moeten we samen doorbreken.”
Gezamenlijk schrijven wacht op antwoord
Naar aanleiding van de tevredenheidsenquête en de vervoersproblematiek richtten NBVN en GNFB een gezamenlijk schrijven aan Vlaams gezondheidsminister Crevits, ook ondertekend door het Vlaams Patiëntenplatform en Belgambu. De vraag was duidelijk: onderneem actie. De beroepsverenigingen hopen op een positief antwoord. “Ondertussen blijven we evenwel niet op onze lauweren rusten”, zeggen de voorzitters overtuigd. “We slaan graag de handen in elkaar met Belgambu om proactief voorstellen op tafel te leggen.”
Dringende hulpverlening verbeteren met medical first responders
In heel wat omringende landen doen ze het al en ook in België ligt de mogelijkheid om medical first responders in te zetten voor dringende interventies nu op tafel. Professor Marc Sabbe van het UZ Leuven leidde een studie van een jaar. Zijn conclusie is duidelijk: “First responders hebben zeker hun meerwaarde, maar er zijn nog enkele serieuze hordes te nemen.”
In België verstrijkt gemiddeld tien tot twaalf minuten tussen de oproep naar de 112-centrale en de aankomst van de hulpdiensten ter plaatse. Bij een handvol tijdkritieke incidenten maakt een snelle interventie een wereld van verschil. Daarom wordt volop gezocht naar betaalbare middelen om die interventietijd te verkorten. In die denkoefening stootte de federale overheid op het systeem van de medical first responders. Binnen dat kader geven mensen zich op als vrijwilliger, krijgen een bepaalde scholing en kunnen dan opgeroepen worden om als eerste ter plaatse tussen te komen bij een incident in hun onmiddellijke omgeving. Professor Marc Sabbe: “Dat moet toelaten een interventie binnen een tweetal minuten te starten, in afwachting van de hulpdiensten. Bij een hartstilstand, hersentrauma, beroerte, hartinfarct of ademhalingsfalen is die tijdswinst cruciaal.”
Hoe werkt het?
Iedereen die wil kan zich registreren, de instap is erg laagdrempelig. Zo kan men zich opgeven om de dichtstbijzijnde AED te gaan halen en te brengen naar de hulpverleners die zich ontfermen over het slachtoffer. De zogenaamde ‘runner’ is bijvoorbeeld een interessante rol voor jongeren. De volgende stap is een opleiding reanimatie met gebruik van de AED. Al deze vrijwilligers komen met hun telefoonnummer in een database. De noodcentrale 112 kan dan bij een incident binnen een straal van 300 meter alle beschikbare first responders oproepen.
Wie een melding ontvangt, reageert of hij beschikbaar is of niet. De eerste beschikbare persoon krijgt de locatie en de info over het incident, om zo snel mogelijk te kunnen ingrijpen. “Als je weet dat er 10.000 tot 12.000 hartstilstanden per jaar zijn in België, zie je al snel het potentieel van medical first responders”, zegt prof. Sabbe. “Toch willen we in ons projectrapport ook de mogelijke winst voor andere tijdkritieke incidenten benadrukken. Als we zo een systeem installeren, trekken we het graag breder open. Die suggestie hebben we dan ook voorgelegd bij het kabinet van minister Vandenbroucke.”
Een medical first responder start niet enkel de eerste hulp op, hij helpt tegelijk de ernst van het voorval inschatten. Daarvoor is een goede wisselwerking met de noodcentrale cruciaal. Via gerichte vragen aan de first responder brengt de operator het voorval in kaart. Blijkt een incident minder ernstig dan gevreesd, dan hoeft de mug misschien niet mee uit te rijden. Een efficiënte en gerichte inzet van middelen is – naast tijdsbesparing – de tweede directe winst als dit in België wordt ingevoerd. Zo helpt moderne technologie de kwaliteit van zorg verhogen.
Hindernissen en pilootprojecten
Het onderzoeksteam van UZ Leuven is overtuigd van het potentieel en weet zeker dat medical first responders in de toekomst de Belgische hulpverlening zullen versterken. Eerst zijn er nog enkele hordes te nemen. Zo moet goed nagedacht worden over een juridisch kader, welke opleidingen deze vrijwilligers moeten krijgen, de technologiekeuze, de financiering en de communicatie om vrijwilligers aan te trekken. “Al is de nuldrempel de politiek”, benadrukt Sabbe. “Eerst is er politieke wil nodig, daarna werken we de overige drempels weg. We wachten dus vol ongeduld op de reactie van minister Vandenbroucke op ons rapport.”
Sabbe biedt zijn team overigens spontaan aan om een schat aan data verder te analyseren en waardevolle inzichten te krijgen. Waar ligt de grootste tijdswinst bij interventies? Het antwoord op die vraag geeft meteen aan in welke regio’s eventuele pilootprojecten het nuttigst zijn. Of hoe bepaal je het best welke first responders in de buurt de melding precies krijgen? Misschien is een straal rond het incident geen ideale standaard, als er bijvoorbeeld ophaalbruggen zijn of druk verkeer.
Scharnierproject voor medische dispatching?
Wil de overheid medical first responder in de praktijk tot volle ontplooiing brengen, dan moet ze eerst nadenken over de gebruikte technologie. Vandaag werkt dienst 112 met ASTRID, de technologie van de politie- en brandweerdiensten. Om moderne technologie voluit te benutten, is misschien een puur medische dispatching nodig. “Een signaal van een enkelband doorsturen, is iets helemaal anders dan het vanop afstand monitoren van een ECG. (Medical) wearables bieden heel wat mogelijkheden, op voorwaarde dat we daarop anticiperen en nu de juiste keuzes maken. Ik geloof in de toekomst van een ziekenhuis zonder muren. Moderne technologie, zoals die wearables, zal toelaten om maximaal te herstellen in de eigen thuisomgeving of in een zorghotel. Heb je medicatie, behandeling of nazorg nodig? Dan gaat het transport over en weer naar een ‘activiteitencentrum’. Ziekenhuizen met veel bedden zijn een eindig verhaal. Dan investeert onze overheid beter in nieuwe technologie en in het opzetten van een medical first responder-netwerk.”
Noël Slangen: "Ijveren voor een sector is altijd een evenwichtsoefening"
Bij wie ligt de taak om het patiëntenvervoer te organiseren? Hoe bewaken we de kwaliteit en de werkbaarheid in de dagelijkse praktijk? In een vorig leven communicator pur sang en sinds enkele jaren algemeen directeur van POM Limburg, Noël Slangen, neemt geen blad voor de mond over het reilen en zeilen in de sector. En daar is een kritische kijk op de politieke verantwoordelijkheid en een toekomstgerichte visie voor nodig.
De afgelopen maanden vloeide al heel wat inkt over de te lage tarieven voor het niet-dringend patiëntenvervoer en de moeilijkheid om hier iets in beweging te zetten. De hamvraag: wie neemt het heft in handen en zet woorden in daden om? Een discussie die Noël Slangen aandachtig volgde. “Ons team Health heeft in opdracht van de Vlaamse overheid, samen met alle stakeholders, een Europees project gemanaged om een mogelijke digitalisering van de organisatie van het patiëntenvervoer voor te bereiden. Belgambu en zijn leden hebben in dit dossier best wat slagkracht in de rangen. Zolang de aanbieders aan te lage prijzen rijden, is er geen probleem en geen reden voor de mutualiteiten of de overheid om aan de boom te schudden. Nochtans zouden heel wat opportuniteiten verzilverd kunnen worden.” Eindelijk zijn er signalen dat de mutualiteiten hun verantwoordelijkheid in het dossier willen opnemen, vindt Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn. “De mutualiteiten werken via een overheidsopdracht en leggen zelf de tarieven op, patiëntenvervoerders hebben enkel een binaire keuze: meedoen of niet. Slechts een handvol patiëntenvervoerders heeft de luxe om niet aan deze overheidsopdracht deel te nemen en dat maakt dat de mutualiteiten vanuit een machtspositie werken.”
Projecten zoals het EFRO-project van POM Limburg brengen nochtans kansen aan het licht. De initiële doelstelling om een algemeen nummer voor al het patiëntenvervoer in te stellen, bleek niet nuttig, omdat intussen een Vlaamse geïntegreerde mobiliteitsapp op de agenda staat. Toch waren de inspanningen zeker niet voor niets, benadrukt Slangen. “Het project heeft heel wat aanbevelingen en inzichten opgeleverd en heeft de uitdagingen voor het patiëntenvervoer terug op de politieke agenda gezet. Uit het traject blijkt dat innovatie nooit in voldoende mate de kost kan drukken, zonder solidarisering van de kosten. Zeker op kortere termijn.”
De politieke complexiteit en zijn gevolgen
Patiëntenvervoer heeft steeds vaker een dringende en een niet-dringende component. Dan is zowel het federale als het regionale niveau bevoegd en dat maakt de dingen complex. De kosten en de opbrengst van een rit vallen daardoor namelijk niet altijd op dezelfde plaats. “Onze middelen zijn ook gewoon schaars. De harde gezondheidszorg wordt het meest gefinancierd. Het patiëntenvervoer valt onder de zachte gezondheidszorg en trekt helaas aan het kortste eind.”
“Het feit dat ook niet-dringende kwesties steeds vaker bij het dringende patiëntenvervoer terechtkomen, is geen toeval”, weet Noël Slangen. “We kunnen het vergelijken met een bezoek aan de spoeddienst. Mensen belanden daar vaak omdat er geen goede alternatieven voor handen zijn. Net zoals in ziekenhuizen is ook op het vlak van patiëntenvervoer heel wat ruimte voor verbetering. Het kan efficiënter en zo krijgen alle stakeholders meer ademruimte.”
Nieuwe minister op post
In het streven naar meer efficiëntie, kwaliteitsgaranties en werkbare budgetten, heeft Belgambu sinds kort een nieuw politiek aanspreekpunt. Minister Hilde Crevits nam de post over van Wouter Beke. Dat biedt nieuwe mogelijkheden voor constructieve onderhandelingen, die onder de vorige minister volgens Belgambu op een muur botsten. “Probeer van bij de start alle partijen mee rond de tafel te krijgen”, geeft Slangen mee als tip. “Als je als minister de verschillende klokken tegelijk hoort, kan je pas echt horen waar het probleem zit. Het geeft een compleet en duidelijk beeld van de huidige situatie en de knelpunten. De nieuwe minister van Zorg heeft heel wat hete hangijzers op haar bord liggen. Duidelijke richtingen aangeven naar oplossingen of besluiten, zal dan ongetwijfeld helpen om iets in beweging te zetten. Dat is trouwens de succesformule voor alle soorten communicatie.”
Arkesteyn schetst graag nog even de realiteit binnen het veld van de belangenorganisaties. Belgambu is een erkende beroepsvereniging en vaart een gematigde koers in discours en in actie. Een andere, radicalere groepering dreigt met processen en doet onrealistische beloftes aan de aanhangers. “We bereiken een deel van de mensen niet omdat ze meer geloof hechten aan extremen”, stelt Kenneth vast. Slangen pikt in: “IJveren voor een sector is altijd een moeilijke evenwichtsoefening. Je wil de belangen van je leden verdedigen, maar je moet ook oog hebben voor de knelpunten van je partners of je behaalt geen enkel resultaat. Iedere onderhandeling is ook een ruil. Leden van organisaties hebben vaak het gevoel dat men steeds de volle honderd procent moet binnenhalen, maar dat is niet realistisch. Dat onderscheidt voor mij een belangenvereniging zoals Belgambu van de radicalere groeperingen. Kies je voor een haan die mooi vecht of voor een kip die ook eieren legt? De laatste optie levert je pas echt resultaten op.”
Kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid voor patiënten
Ze riep al meermaals publiekelijk op tot meer respect voor hulpverleners en tijdens de coronacrisis hakte ze – na grondig overleg met haar Dienst Noodplanning en experten – resoluut en goed geïnformeerd moeilijke knopen door. Antwerps provinciegouverneur Cathy Berx is een vrouw met een visie en een mening. Vanuit haar brede kijk op het werkveld en de politiek gaf ze Belgambu nieuwe inzichten voor het patiëntenvervoer.
Er schort iets aan de organisatie en de kostenstructuur van het niet-dringend patiëntenvervoer. Dat kaart Belgambu al maanden aan. Bij mutualiteiten, kabinet Beke en bij al wie het horen wil. Provinciegouverneur Cathy Berx sluit zich aan bij de vraag naar actie. “Het is absoluut van maatschappelijk belang om na te denken over kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van het patiëntenvervoer, ook voor de meest kwetsbare groep”, benadrukt Berx. “Niemand kiest er vrijwillig voor om een beroep te moeten doen op een patiëntenvervoerder. Een dialysepatiënt, een oncologisch patiënt of een andere chronisch zieke zou zich geen zorgen moeten mogen maken over de extra financiële kosten van het niet-dringend medisch vervoer waarop hij/zij geregeld aangewezen is. Overigens, vanuit zijn/haar perspectief is dat vervoer noodzakelijk en dus wel urgent.”
Zero tolerance voor geweld
De uitdagingen waar de sector voor staat, zijn alvast niet min. De financiering staat onder druk, de instroom van gemotiveerde werknemers loopt moeizaam en dan zijn er ook nog het verkeer en de agressieproblematiek. Dat laatste is in een grootstad als Antwerpen, en bij uitbreiding in de hele provincie, zeker relevant. Om een indicatie te geven: tussen maart 2018 en juli 2019 werden 140 gevallen van geweld tegen medische hulpverleners gerapporteerd in provincie Antwerpen. Vaak spelen alcohol of drugs een rol bij incidenten van verbale of zelfs fysieke agressie.
Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn: “We krijgen van sommige ambulanciers zelfs de vraag naar kogel/steekwerende vesten.” Cathy Berx is geen voorstander van het idee. “Ik moet bekennen dat ik hier wel van schrik. Ik wist niet dat die vraag leeft. Het dragen van kogel/steekwerende vesten kan volgens mij net tot escalatie leiden. Bovendien is het een illusie dat het probleem daarmee opgelost zou zijn. Agressie moet bij de kern worden aangepakt. Ik denk dan aan opleidingen om met verbale agressie om te gaan en zo situaties te ontmijnen voor het fysiek wordt, maar ook aan een streng vervolgbeleid met zero tolerance. Trouwens, ik ga ervan uit dat hulpverleners-ambulanciers leren dat ze niet mogen en zullen interveniëren wanneer de situatie onvoldoende veilig is. A fortiori wanneer het vervoer niet-dringend is. Ofwel moet de betrokkene eerst voldoende gekalmeerd zijn, ofwel zal hij op een andere manier op zijn bestemming moeten geraken. Een laatste optie is dat bijstand van politie gevraagd wordt ” Kenneth sluit zich bij deze argumentatie aan en voegt eraan toe dat “hulpverleners-ambulanciers in principe enkel tussenkomen als de toestand veilig is. Een veilige omgeving creëren is een taak van anderen, zoals de politie.”
Deeltypes vervoer versus holistische aanpak
Agressie is een probleem dat geregeld in de media komt en dus wel ‘bekend is’. Andere uitdagingen komen minder aan de oppervlakte, zoals het vinden van voldoende en gemotiveerde mensen. De dringende geneeskundige dienstverlening (DGH) draait grotendeels op vrijwillige hulpverleners-ambulanciers. Belgambu stelt zich de vraag of er geen financiering moet voorzien worden door de overheid om hulpverleners-ambulanciers te kunnen vergoeden als hoofdjob.
Daarbij rijst onvermijdelijk ook de vraag welke overheid dit moet beslissen en organiseren. Vandaag financieren zowel FOD Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken als steden en gemeenten de Dringende Geneeskundige Hulpverlening. “Voor die verschillende bevoegdheden is wel iets te zeggen”, vindt Berx. “Patiëntenvervoer is immers een, niet zelden eerste, stap in een zorgtraject. Of nog: niet zelden begint het zorgtraject bij het medisch vervoer. Volksgezondheid is dus een logische keuze, met dien verstande dat Volksgezondheid best SLA’s sluit met partners om het medisch vervoer kosteneffectief en conform duidelijke kwaliteitsstandaarden uit te voeren. Streven naar een gelijk speelveld is belangrijk, maar het mag eventuele synergiën zeker niet uitsluiten Of nog, moet het wel zo zwartwit zijn? Ik ben en blijf een fervent verdediger van een multidisciplinaire of interdisciplinaire aanpak. Die levert nagenoeg altijd een meerwaarde op. Nog zo een belangrijke overweging: willen we het patiëntenvervoer opknippen in types dienst of benaderen we het zo holistisch mogelijk?”
Sneller met de taxi dan met de ambulance?
Een ‘fitte’ nierpatiënt die per taxi naar de dialyse gaat, beweegt zich vlot in het verkeer, over de taxi- en busstrook. Voor een dialysepatiënt in een slechtere gezondheidstoestand en die daarom liggend in een ziekenwagen vervoerd wordt, is die taxistrook echter geen optie. Belgambu ijvert voor verandering, zodat ook patiëntenvervoerders deze bijzondere overrijdbare bedding mogen gebruiken. “Op zich geen onlogisch voorstel”, vindt Cathy Berx. “Het lijkt haast contradictorisch dat taxi’s die betaald personenvervoer verzorgen ongeacht de medische toestand van de passagier(s) over meer voordelen beschikken volgens de wegcode en in het verkeer dan een niet-dringende ziekenwagen die een persoon vervoert naar een zorginstelling. Zolang de wegcode gerespecteerd wordt en het veilig is, zie ik niet in waarom een gelijkschakeling in deze niet zou kunnen. Iets om werk van te maken.” Op de vraag van Belgambu of de provincie Antwerpen als vooruitstrevende provincie hier geen zaak van kan maken, eventueel met een pilootproject, reageerde Cathy Berx positief. “Noteer het als een middelenverbintenis, geen resultaatsverbintenis”, sluit ze af.
Met een treffend voorbeeld uit eigen provincie staaft provinciegouverneur Berx haar overtuiging dat brandweerdiensten een absolute meerwaarde zijn in de zorgketen. Ze denkt terug aan de instorting van een gebouw in Turnhout, waarbij een vrouw van onder het puin gered moest worden. Zowel de brandweer als D2 hebben een cruciale rol gespeeld bij die reddingsoperatie. De paramedische ervaring van brandweerlieden, mede dankzij hun opdrachten en dienstverlening in het raam dringend medisch vervoer, komt dat bijzonder goed van pas. Die expertise onderhouden veronderstelt dat ze een rol kunnen blijven opnemen in het (dringend) medisch vervoer. Kenneth Arkesteyn treedt haar bij: “Multidisciplinair werken is zeker nuttig. In se maakt het niet uit wie het organiseert. We moeten samenwerken om de patiënt de beste kwaliteit van zorg te geven, elk vanuit onze eigen expertise.”
De rol van een provincie
Tot slot polst de Belgambu-voorzitter even wat de provincie zelf kan doen voor het patiëntenvervoer. “Het provinciebestuur heeft geen persoonsgebonden bevoegdheden meer,” benadrukt Cathy Berx, “maar in de grondgebonden aspecten zijn ook raakvlakken met patiëntenvervoer. De aanleg van nieuwe fietsinfrastructuur boost bijvoorbeeld de gezondheid van onze inwoners, net zoals het investeren in ontharding en meer groen. En uiteraard is er meer, denk maar aan crisisbeheer of het aanpakken van het agressieprobleem. Ons multidisciplinair opleidingsinstituut Campus Vesta zet bijvoorbeeld sterk in op geweld- en agressiebeheersing. Zo draagt het provinciebestuur onrechtstreeks ook bij.”
Mutualiteiten en patiëntenvervoerders: medestanders verbonden door een duidelijk doel
“Het patiëntenvervoer wordt al te vaak stiefmoederlijk behandeld. Nochtans is het onontbeerlijk”, vindt Paul Callewaert, algemeen secretaris van het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten (NVSM). Net daarom is de dialoog tussen mutualiteiten en de patiëntenvervoerders zo belangrijk. Maar ook de overheid heeft een rol te spelen. Wat betreft kwaliteit en wat betreft toegankelijkheid.
Paul Callewaert is meteen duidelijk: “Niet-dringend patiëntenvervoer is niet zomaar een schakel in de zorg. Het is de start en het einde van een behandeling, maar ook een tussenschakel. Denk maar aan interhospitaal vervoer. Bij dringend patiëntenvervoer (112) is het zelfs even noodzakelijk als een chirurgische ingreep. Het wordt dus ten onrechte stiefmoederlijk behandeld.” Toch gelooft de algemeen secretaris van het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten dat we op een momentum staan. Want het belang aan goed georganiseerd en kwaliteitsvol patiëntenvervoer zal aan belang toenemen, door onder meer de netwerkvorming, de referentiecentra en door meer ‘thuishospitalisaties’. De patiënt moet van a naar b geraken, zonder gezondheidsrisico’s.
Daarnaast speelt ook de toegang tot zorg een rol. Die moet steeds gevrijwaard worden en op de juiste plaats en het juiste moment aangeboden worden. De regelgeving omvat al de basis van veiligheid, comfort, welzijn, transparantie en fysieke-emotionele integriteit van de zorgvrager. Maar de financiële discussie is nog niet afgelopen. “Net zoals de discussie over kwaliteitsvolle dienstverlening in het niet-dringend patiëntenvervoer”, zegt Callewaert. “Het is logisch dat daar een prijskaartje aan vasthangt. Op het niveau van de deelstaten wordt hard gewerkt aan een evenwicht tussen het stellen van kwaliteitseisen en welk type vervoer je daaraan koppelt. Kwaliteit leveren doe je overigens niet enkel tijdens het transport. Dat start al bij de intake en bij goede, heldere communicatie naar de patiënt toe. Stel dat voor medische begeleiding door bijvoorbeeld een arts een bijkomende kost wordt aangerekend, wees dan transparant in die tarieven.”
Toegang tot zorg en transport
Financieel knellen er meerdere schoentjes, zeker op het niveau van de deelstaten en dus op het niveau van het niet-dringend vervoer. Want de Vlaamse overheid stelt wel kwaliteitseisen, maar koppelt er geen financiering aan. “Ze onttrekken zich aan hun verantwoordelijkheden”, vindt Paul. “Vlaanderen doet alsof het niet-dringend vervoer niet bestaat. Het is er onverantwoord en ondraaglijk stil. Iedereen moet zijn duit in het zakje doen, vooral ten gunste van de patiënt. Die moet bediend worden tegen billijke vergoedingen zodat ieder type vervoer gegarandeerd blijft. Daarvoor moet gekeken worden naar een overeenstemming van de kosteninschatting en de beschikbare financiële middelen. Zijn die laatste wel voldoende? Vlaanderen steekt de kop in het zand en schuift de hete aardappel altijd door naar de mutualiteiten die zelf op hun tandvlees zitten. En de juiste deur om aan te kloppen blijft gesloten. Moest de Vlaamse overheid haar verantwoordelijkheid nemen, is al een deel van het probleem opgelost.”
Kenneth verwijst opnieuw (zie ook Bam #1) naar de nood aan maatschappelijke solidarisering in het niet-dringend patiëntenvervoer. Eerst de kosten inzichtelijk maken, vervolgens de tarieven bespreken en dan nagaan hoe de toegankelijkheid voor de patiënten te verzekeren. Tot op heden werd er omgekeerd gewerkt. “Ook al is het niet-dringend patiëntenvervoer wettelijk gezien een handelsactiviteit, we moeten het zien als een vorm van ‘sociale economie’. Werken met een marge is daar ook niet wereldvreemds. De marges dienen om te investeren in innovatie of om een buffer aan te leggen voor onvoorziene omstandigheden of tegenslagen.”, zegt Kenneth. “Het sluitstuk van een duurzaam patiëntenvervoer is het zo belangrijke toegankelijkheidsaspect. Hoe organiseren we dit? Want een toegangsticket tot zorg is vaak heel duur. Een zwaar verbrande patiënt die van Aarlen naar Neder-over-Heembeek gebracht moet worden onder begeleiding van een arts en een verpleegkundige kost om en bij de 2.000 euro. Als patiënt moet je die som wel kunnen neertellen vooraleer je een beroep kan doen op de maatschappelijke solidarisering die start wanneer je aankomt in het brandwondencentrum.”
Duidelijke definitie
Om de vraagstukken die op tafel liggen op te lossen is in Vlaanderen een tripartite nodig: de mutualiteiten, de patiëntenvervoerders en de Vlaamse overheid. De eerste vraag die moet opgelost worden is wat patiëntenvervoer wel en niet is en wie welk terrein voor zijn rekening neemt. “Vervoer zonder gezondheidsrisico’s en zonder de nood aan een begeleidende mantelzorger zijn voorbeelden van sociaal personenvervoer, ze kunnen door vrijwilligers uitgevoerd worden”, zegt Paul. “Voor patiëntenvervoer zijn normen nodig. Het gaat om personen die zorg of begeleiding nodig hebben om risico-arm ter plaatse te geraken.” Kenneth gaat nog een stap verder: “De toestand van de patiënt, zelfredzaamheid, comfort en veiligheid zijn de parameters. Al kan patiëntenvervoer ook ‘hybride’ zijn. Wie voor een dialyse naar het ziekenhuis gaat, loopt veel minder risico. Dat kan als personenvervoer. Na de behandeling zijn er verhoogde risico’s en valt het onder patiëntenvervoer. Verstandig omgaan met de middelen is de boodschap.”
Net daar schuilt de meerwaarde van Belgambu. Paul besluit hoopvol: “Jullie beroepsorganisatie gaat steeds bemiddelend te werk en stimuleert overleg. Julie werken samen aan een visie en aan de bescherming van de patiënt. Zowel op het vlak van kwaliteit als op het vlak van toegankelijkheid. En zo zal Vlaanderen hopelijk ook een bijdrage leveren. Als we met alle partijen een dialoog kunnen aanhouden, komen we er wel.”
"In 2022 werken we verder aan een duurzame sector"
2021 was geen gemakkelijk jaar. Onderhandelingen voor een meer solide sector verliepen traag, door de gezondheidscrisis. Tegelijk kreeg ons vak door COVID-19 en de plotse praktische uitdagingen meer erkenning als een noodzakelijke en waardevolle schakel in de zorg. Onze Raad van Bestuur blikt terug en kijkt vooruit. Met een positieve ingesteldheid en gezonde ambitie voor de toekomst.
Ambulancediensten moesten zich tijdens de coronacrisis heruitvinden en dat deden ze voortreffelijk. De sector toonde een grote flexibiliteit en weerbaarheid. Er moest een snelle omschakeling komen naar aangepast vervoer. Een zittende covid-19-patiënt kon bijvoorbeeld niet langer een taxi nemen, maar moest met een ziekenwagen naar het ziekenhuis worden gebracht. “Daardoor zijn andere diensten het belang van kwaliteitsvol patiëntenvervoer gaan inzien”, zegt Thom Cleymans, ondervoorzitter van Belgambu. “We hebben de shift gemaakt van een ‘logistiek probleem’ naar een ‘deel van de zorgoplossing’. Zeker het niet-dringend patiëntenvervoer heeft meer aanzien gekregen. Hopelijk volgen hier in 2022 ook daden uit, initiatieven en middelen om de sector verder te professionaliseren.”
Ambitie voor 2022
Die waardering en middelen zullen ook in 2022 hard nodig zijn. Er is namelijk nog heel wat te realiseren en te optimaliseren. Belgambu heeft alvast concrete ambities en doelen voor dit jaar. Ondervoorzitter Erwin Vanden Eynden licht er alvast een uit. “We kijken uit naar de nieuwe erkenningsnormen voor de dringende geneeskundige hulpverlening. FOD Volksgezondheid is hier volop mee bezig. Vanuit Belgambu zetten we hier uiteraard mee onze schouders onder. Dit kan ook een positieve impact hebben op andere belangrijke aspecten voor het patiëntenvervoer, zoals de kwaliteit en de financiering.” Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn pikt in: “Die financiering blijft ook in 2022 een van onze speerpunten. Het is belangrijk dat er in de drie regio’s geland wordt met het berekenen van de kosten van het niet-dringend patiëntenvervoer. Voor de zomer zou de bespreking van de tarieven nog rond moeten zijn. We moeten duidelijk stellen dat kosten en tarieven niet hetzelfde zijn. Onze organisaties, kleine en grote spelers, hebben een kleine financiële buffer nodig om eventuele tegenslagen op te vangen en om te blijven investeren in innovatie. Enkel zo kunnen we duurzaam werken.”
“We hebben de shift gemaakt van een ‘logistiek probleem’ naar een ‘deel van de zorgoplossing’.”
En die duurzaamheid zit in veel aspecten. Het mogelijk maken om met degelijk betaald personeel het hoofd boven water te houden, bijvoorbeeld. “Dat de ambulanciers zelfs nog niet voorkomen in de top tien van de slechtst betaalde jobs moet echt veranderen”, benadrukt Kenneth. “De verloning staat niet in verhouding met de verantwoordelijkheid van onze mensen.” Het beroep moet ook aantrekkelijk gemaakt worden met kwalitatieve opleidingen en ondersteuning. In Vlaanderen start dit jaar de nieuwe opleiding ambulancier niet dringend patiëntenvervoer bij erkende opleidingsorganisaties. Een stap in de goede richting en een verwezenlijking waar ook Belgambu zich sterk voor inzette.
Kantelpunt voor de sector
Volgens de Raad van Bestuur wordt 2022 een soort kanteljaar. Thom: “De arbeidsomstandigheden voor ambulanciers moeten verbeteren en de kwaliteit van de dienstverlening moet verder omhoog. Als we die horde kunnen nemen, schept dat mogelijkheden op alle vlakken van onze sector.” Door meer aandacht en gepaste middelen voor de sector, wordt heel wat mogelijk.
Michael Butacide, penningmeester van Belgambu, merkt op dat voor het eerst in het Brussel Hoofdstedelijk gewest er een regelgeving is voor het niet-dringend patiëntenvervoer. Belgambu stak hierin erg veel energie, is tevreden dat er een resultaat is maar betreurt sommige ‘politieke aanpassingen’. In 2020 rekent hij op een nieuw Waals decreet. “We hebben nood aan besluitvorming die de realiteit op het terrein verenigt met de huidige economische uitdagingen, zowel voor het liggend- als het zittend- en rolstoelpatiëntenvervoer. Dat is een belangrijke stap die we in Wallonië moeten zetten voor onze sector. Ik geloof ook dat onze vereniging daar nog sterker kan groeien. Waalse organisaties in het patiëntenvervoer beginnen ons steeds beter te begrijpen en ook grote spelers sluiten zich bij Belgambu aan. Dat geeft ons een nog betere vertegenwoordiging en nog meer slagkracht. ”
“De willekeur moet eruit. We hebben nood aan duidelijke regelgeving.”
En dan is er nog de eventhulpverlening, dat ook nood heeft aan wettelijk kader. Er is nood aan een voorspelbaar kader met afdwingbare kwaliteitscriteria omdat elk evenement recht heeft op eenzelfde inschatting van de risico’s, inzet, minimale kwalificaties van de medewerkers of minimale uitrusting. “De willekeur moet eruit”, is de Raad van Bestuur het eens. Te veel hangt de eventhulpverlening af van arbitraire beslissing. We kijken dan ook uit naar een verdere evolutie van de adviestool PRIMA van de Federale Gezondheidsinspectie naar een gestandaardiseerd instrument. Momenteel wordt deze tool wetenschappelijk gevalideerd. Het toont aan hoe ernstig de overheid dit aanpakt. Dit is een belangrijk element in de weg naar een duidelijk en breed regelgevend kader voor eventhulpverlening.” Er staat dus nog heel wat op til. Ook in 2022 gaat Belgambu voluit voor een kwaliteitsvolle zorg in het patiëntenvervoer en de eventhulpverlening.
Frank Lippens: “Als de patiënt en kwaliteit centraal staan, is veel mogelijk”
Elke stakeholder apart uithoren over pijnpunten op de werkvloer en hun visie op het patiëntenvervoer. Dat is hoe Frank Lippens eind 2013 zijn voorzitterschap van de commissie niet-dringend patiëntenvervoer aanvatte. Op die solide basis kreeg onder meer het cruciale protocolakkoord voor het niet-dringend liggend patiëntenvervoer vorm. Met bijna een halve eeuw expertise in de sector blijft Frank Lippens ijveren voor kwaliteitsvol patiëntenvervoer.
Na veertig jaar directeurschap in het Sint-Vincentiusziekenhuis in Deinze, drie mandaten als bestuurder voor Zorgnet-Icuro en als lid van de Federale Raad voor de ziekenhuizenvoorzieningen, commissievoorzitter in Vlaanderen en Brussel voor het niet-dringend (liggend) patiëntenvervoer, lid van het bureau van de Nationale Raad DGH en tal van functies in sectororganen is Frank Lippens op zijn minst een bruggenbouwer in de gezondheidszorg te noemen.
In het bijzonder voor de sector van het patiëntenvervoer, zowel regionaal als federaal. “Van minister Marcel Colla tot vandaag mocht ik de overheid adviseren. Het begon allemaal met de kettingbotsing op de E17 in Nazareth. Alle gewonden werden naar ons ziekenhuis gebracht omdat het verkeer helemaal dicht zat en ik werd door heel wat media geïnterviewd. Mijn visie over spoed prikkelde de beleidsverantwoordelijken, want kort daarna werd ik door minister Colla gecontacteerd”, herinnert Frank Lippens zich.
Voorzitterschap in de commissie
Waardevolle expertise kan je maar beter goed benutten. Het was dan ook geen verrassing dat Frank Lippens in 2014 voorzitter werd van de Vlaamse commissie niet-dringend liggend patiëntenvervoer waarvan hij al sinds het begin lid was. Dat voorzitterschap kreeg een vliegende start. Frank Lippens koos voor de ‘biechtstoelmethode’ om de sterktes en vooral ook de pijnpunten van het patiëntenvervoer in kaart te brengen. Onder de gesprekpartners Belgambu. Dat gesprek met elke belangengroep leidde tot een degelijk inzicht. “Daarna nodigde ik alle stakeholders uit op het Paleis der Academiën in Brussel om hun kennis en ervaringen om te zetten in een gemeenschappelijke SWOT-analyse”, legt Frank Lippens uit. “Zo verkregen we een solide basis voor het cruciale Vlaamse protocolakkoord van 27 juni 2016 over de minimale kwaliteitsnormen voor het niet-dringend liggend patiëntenvervoer. Alle neuzen stonden voor het eerst in dezelfde richting.”
De commissie stapte met dit protocolakkoord naar toenmalig gezondheidsminster Vandeurzen. De vraag? Een wettelijk kader voorzien voor dit akkoord. Het stond niet in het regeerakkoord, maar de minister vond het document waardevol genoeg om het toch in een decreet te gieten. Op basis van dit decreet zijn vandaag een vijftigtal geaccrediteerde ziekenwagendiensten actief in Vlaanderen. Ook in Brussel werden grote stappen gezet, onder leiding van Frank Lippens. Voor het eerst zijn er normen voor het liggend, rolstoel- en zittend patiëntenvervoer. De inhaalbeweging is ingezet.
Ook op andere beleidsniveaus speelde Lippens een belangrijke rol voor de sector. Zijn advies over de gezondheidsberoepen en dus zijn aandeel in de erkenning van het zorgberoep ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer zijn niet te miskennen. Ook was hij voor de PIT’s, de prehospitaal interventieteams, een van de voortrekkers en schreef met verschillende werkgroepen daarover adviezen voor de overheid.
Tegenstrijdige belangen verenigen
Frank Lippens heeft dus een uitzonderlijk rijke praktijkervaring in de ziekenhuissector en in de niche van het patiëntenvervoer. Al speelt ook zijn opleiding als jurist ongetwijfeld een rol in zijn indrukwekkend palmares. “Als geschoolde bemiddelaar in sociale zaken leerde ik tegenstrijdige belangen te verenigen. Die kennis en vaardigheden bleken een absolute meerwaarde in commissies. Het is geen exacte wetenschap en begrip opbrengen voor elkaars sterktes en zwaktes is cruciaal. Dialoog, luisterbereidheid en de focus op de patiënt waren de sleutel om resultaat te boeken”, schetst Frank Lippens.
Het complexe Belgische landschap maakt de brede knowhow nog belangrijker, zo benadrukt Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn: “Het patiëntenvervoer kent een sterke verkaveling, met onder meer drie vergunningensystemen en drie financieringsmodellen voor het regionale niet-dringend patiëntenvervoer en daarbij komt nog het federale dringend patiëntenvervoer. Op den duur vindt geen kat nog zijn jongen terug. Frank is een van de weinigen die nog een overzicht heeft over alle niveaus heen. Bovendien kent hij de ingewikkelde en snel veranderende wetgeving en de historiek. Essentieel om ook de impact van bepaalde beslissingen op andere niveaus correct in te schatten en hierop te anticiperen.”
Dromen van een homogene aanpak
Frank Lippens kijkt met terechte trots terug op de verwezenlijkingen van een halve eeuw. Soms vinden ideeën pas jaren later hun ingang in het werkveld. Zo opperde Lippens in een advies voor de NRDGH een hele tijd terug al om first responders met verbandkoffer en AED in te zetten in regio’s waar het voor de DGH onhaalbaar was om binnen 15 minuten een ziekenwagen ter plaatse te hebben. Dat is nu weer opgepikt in een wetenschappelijke studie aan de KUL en wie weet neemt de overheid het idee over. “Soms moet een idee nog wat rijpen”, kijkt Frank Lippens er op terug. “Op dat moment moet je je wel even bedwingen om geen ‘Zie je wel’ te zeggen, maar als het concept werkt zoals je voor ogen had, is dat even snel weer vergeten.”
Tegelijk ligt er nog heel wat werk op de plank. En om de verdere ambities te vertalen naar de praktijk, hoopt Frank Lippens op homogene bevoegdheden in de toekomst. Eén overkoepelend beleid zou heel wat wanpraktijken en klachten vermijden. Eenheid van bestuur zou bovendien het realiseren van een centrale dispatching voor het patiëntenvervoer stukken eenvoudiger maken. “Met de patiënt als grote winnaar,” benadrukt Lippens, “want die krijgt zo op elk moment vlot toegang tot de vervoerswijze die het best aansluit bij zijn noden en zijn medische toestand. Met duidelijkheid over de tarieven en de financiering als glanzende kers op de taart.” Het belang van patiëntenvervoer zal enkel toenemen. Het moet dan ook prioritair behandeld worden, als een inherente schakel in de zorgketen. “Als de patiënt en de vervoerskwaliteit hierbij de focus worden, is er veel mogelijk.”