“De hulpverlener-ambulancier is de voorloper van geïntegreerde zorg”

Frank Vandenbroucke is sinds 2020 de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. In die vier jaar aan de macht zijn belangrijke stappen gezet, zowel op het vlak van financiën voor de sector van de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH), als in het waarborgen en verhogen van de kwaliteit voor zorgverleners en zorgvrager. Zijn drijfveer? “Gezondheidszorg is belangrijk en dringende hulpverlening maakt daar integraal deel van uit.”

Het bieden van topkwaliteit in de zorg wordt vaak onderschat, vindt minister Vandenbroucke. Er zijn verontrustende signalen uit het werkveld over kwaliteit die niet altijd gegarandeerd wordt en diensten die het financieel moeilijk hebben, en hallucinante situaties op het vlak van personeelsbeheer. “Onze ambitie is topkwaliteit bieden voor iedereen. Als je goede gezondheidszorg wil aanbieden, dan moet je er ook op toekijken dat je zorgpersoneel het goed heeft. Daar was het in de dringende geneeskundige hulpverlening fout aan het lopen. Een radicale ommekeer is nodig”, zegt minister Vandenbroucke. “Daarom heb ik vorig jaar tijdens de begrotingsonderhandelingen bekomen dat de financiering voor dit domein op drie jaar tijd meer dan verdrievoudigd wordt. Vanaf 2025 bedraagt de jaarlijkse enveloppe 239 miljoen euro. In 2022 was dat nog 77 miljoen euro. Dat is ongezien, maar wel heel hard nodig.”

Kwaliteit en organisatie

Die extra investering is enorm en welgekomen. Al doet de federale regering die niet vrijblijvend. Meer middelen moeten leiden tot meer kwaliteit, een doelgerichte aanpak en een goede spreiding van dringende hulpverlening over het grondgebied. “Deze herfinanciering is een financieel reddingsplan dat enerzijds gekoppeld wordt aan kwaliteitseisen voor de dienstverlening en anderzijds aan een hervorming in de diepte”, licht de minister toe. “Om kwaliteit te waarborgen willen we toewerken naar een erkenningsbesluit voor ambulancediensten DGH. Daar is een kader voor nodig op basis van erkenningseisen. We zullen werken met indicatoren rond de structuur van de diensten, hoe ze werken, welke resultaten we verwachten, … Daarnaast maken we ook werk van een controlemechanisme zodat de kwaliteit van de verschillende actoren verbetert. De hervorming in de diepte situeert zich op het niveau van de programmatie van de dienstverlening, de regulatie, de financiering en de uitrol van de PIT (Prehospital Intervention Team).”

Minister Vandenbroucke uit ook zijn respect voor de functie van hulpverlener-ambulanciers. “Ik ben zelf al mee op stap kunnen gaan en werd geraakt door hun inzet, dienstbaarheid en professionaliteit in omstandigheden die vaak moeilijk en onvoorspelbaar zijn. Ze komen in contact met mensen op een moment dat die kwetsbaar en ontredderd zijn. Eigenlijk is het beroep de voorloper van wat we beogen met geïntegreerde zorg. Zij zijn een essentiële radar in de samenwerking met ziekenhuizen, artsen, verpleegkundigen, hulpverleningszones, de 112-centrales, de politie, de patiënt, omstaanders en de ongeruste familie. Hun veelzijdige rol is belangrijk en dit financiële reddingsplan kan hun versterken.”

Verdeling van bevoegdheden

Denken op lange termijn is nodig, ook in de dringende geneeskundige hulpverlening. Dit reddingsplan uitvoeren tegen 2025 is een grote stap. Al wil dat niet zeggen dat daarmee alle problemen opgelost zijn. “Ik wil dringende geneeskundige hulp een duidelijke en goede plaats geven in het zorglandschap. Ook wat betreft taken die vandaag zijn toegewezen aan de deelstaten. Ik zie kansen in betere afspraken met de deelstaten en we gaan die ook maken in de interministeriële conferentie door middel van een samenwerkingsprotocol over intermediair vervoer. Door ambulances die normaal instaan voor niet-dringend patiëntenvervoer te upgraden naar dringend patiëntenvervoer versterk je je capaciteit en opschalingsmogelijkheden.”

Nog een voorbeeld waar minister Vandenbroucke samenwerking tussen de deelstaten mogelijk acht is de niet zo eenvoudige discussie over de organisatie van de huisartsenwachtposten: “We komen daar met een belangrijke investering zodat de organisatie kan opschalen. Concreet gaan we van 23 miljoen euro in 2019 naar 70 miljoen euro tegen 2025.” Hier sluit de vraag van Kenneth Arkesteyn, voorzitter van Belgambu naar één medische dispatching voor zowel 112, 1733 als niet-dringend patiëntenvervoer bij aan. Het is een voorbeeld van doorgedreven synergiën ten voordele van de patiënt. En daar heeft de minister wel oren naar. “Met die extra middelen wil ik 1733 uitrollen in synergie met de dienst 112. De burger kan dan naar 1733 bellen als hij denkt een huisarts nodig te hebben. Oordeelt de backoffice dat dringende hulp nodig is, dan kan de 112 gedispatcht worden en omgekeerd. Als je deze integratie doortrekt naar het dringend en niet-dringend patiëntenvervoer creëert men een bijkomende meerwaarde. Zo komt elke zorgvrager goed terecht en creëer je op termijn een perfecte samenwerking tussen de diensten. Dat is voor de burger belangrijk, maar ook voor de volksgezondheid en voor de zorgverleners. Daarvoor zijn nog grote inspanningen nodig. De komende twee jaar ligt er nog heel veel werk op de stapel om een zorglandschap te kunnen voorbereiden dat naar 2029 toe aanzienlijk verbeterd zal zijn.”

Zorglandschap voorbereiden

Medisch vervoer is sinds de zesde staatshervorming enorm versnipperd tussen de verschillende bevoegdheden. “Dat wil zeggen dat ik moet roeien met de riemen die ik heb, ook al zijn ze soms eigenaardig aan elkaar geknoopt. De geestelijke gezondheidszorg kent op dat vlak een gelijkaardige problematiek. Door samen te werken over de partijgrenzen, bevoegdheden en deelstaten heen wil ik het zo goed moeilijk doen voor de burger. Dat wil zeggen dat we enkele uitdagingen op korte termijn moeten aanpakken. Ten eerste is er de kostprijs. Niet-dringend patiëntenvervoer kost geld. Dat is een Vlaamse bevoegdheid, mijn bevoegdheden zijn daar beperkt. Wat ik wel kon doen was de federale tegemoetkoming voor kanker- en nierpatiënten indexeren. Dat was al decennialang niet meer gebeurd. Ten tweede werk ik aan een oplossing voor het dure interhospitaalvervoer. Vanaf 2024 moet dat goedkoper voor patiënten. Daar is 13,5 miljoen euro voor vrijgemaakt. Tenslotte wil ik de ziekenhuisnetwerken verder ondersteunen met een PIT voor het interhospitaalvervoer. Dit zijn drie tussenstappen die moeten leiden tot het bredere perspectief van dringende geneeskundige hulpverlening die kwaliteit levert, die altijd klaar staat en professioneel is, in een geïntegreerd landschap van medisch vervoer waar de taken duidelijk verdeeld zijn en waar financiële overwegingen de patiënt niet van de ene oplossing naar de andere drijven.”

Minister Vandenbroucke besluit: “Voor mij gaat de volksgezondheid voor. Daarom doen we voort met het financieren van zaken die eigenlijk toebehoren aan de deelstaten. We mogen de mensen in het werkveld niet in de steek laten. Dat wil niet zeggen dat de deelstaten hun verantwoordelijkheid niet moeten nemen en hun huiswerk moeten doen. Dat gaat over de financiering en de kostprijs van het niet-dringend patiëntenvervoer, maar ook over de opleidingen. Federaal dragen we bij door na te denken over de definitie van de beroepsprofielen. Daar zijn adviezen voor, opgesteld door onder meer de federale raad dringende geneeskundige hulpverlening. Daarin stond dat vijf prehospitaal beroepen nodig zijn in de WUG. De vorige regering nam enkel de ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer op als paramedisch beroep in de wet. Momenteel is dit geen prioriteit. Al is dit advies uit 2017 zeer waardevol. Laat ons daar dus federaal verder aan werken en dan hoop ik dat de deelstaten aan de slag gaan met het aspect opleiding en vorming.”